Van Achilleus tot Zeus. Thema's uit de klassieke mythologie in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1995)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdArgonauten,de ongeveer vijftig helden die deelnemen aan de expeditie met het schip ‘Argo’. De expeditie staat onder aanvoering van »Iason, die van Pelias, de koning van Iolkos, de opdracht heeft gekregen om in het verre Kolchis, aan de Zwarte Zee, het gulden vlies (de gouden vacht van een ram waarop Phrixos ooit naar Kolchis was gevlucht voor zijn stiefmoeder Ino) te bemachtigen. Pelias vertrouwt erop dat Iason bij de vervulling van deze opdracht zal omkomen. De gebeurtenis wordt twee generaties voor de Trojaanse oorlog gedateerd. Tot de deelnemers behoren onder meer: Argos, die het schip heeft geconstrueerd op aanwijzingen van Athena, die voor de boeg ook een sprekend stuk hout, gesneden uit de eik van het Zeus-heiligdom te Dodona, heeft verschaft; Tiphys, die van dezelfde godin de stuurmanskunst heeft geleerd; Orpheus, die met zijn gezang de roeiers cadans verschaft; de twee zonen van de windgod Boreas, Zetes en Kalaïs; de Dioskouren, Kastor en Polydeukes; hun twee neven, Idas en Lynkeus; Admetos; Pelias' zoon Akastos, die zich tegen de wil van zijn vader bij de expeditie heeft aangesloten; Peleus en diens broer Telamon; Herakles en zijn jonge vriend Hylas; de jager Meleagros. Dit is blijkens de literaire bronnen de vaste kern van de bemanning, maar in de loop der eeuwen zijn tal van andere helden als deelnemers genoemd: Melampous, Theseus, Peirithoös, Atalante en Odysseus' vader Laërtes. Reeds op de heenreis maken de Argonauten een groot aantal avonturen mee. Ze landen op het eiland Lemnos en ontmoeten er de uitsluitend vrouwelijke bewoners. Dezen hadden in hun offers Aphrodite verwaarloosd en waren gestraft met een stank die de mannen van hen deed walgen. In hun woede hadden de vrouwen hun mannen en mannelijke nakomelingen omgebracht. Zij ontvangen de Argonauten hartelijk en vertellen hun dat hun mannen de voorkeur hebben gegeven aan Thracisch vrouwvolk en met hun zonen daarheen zijn afgereisd. De Argonauten leven op het eiland een tijdlang op aangename wijze samen met de vrouwen - Iason bijvoorbeeld met de koningin Hypsipyle - totdat ze door Herakles aan hun plicht worden herinnerd. Nabij de Hellespont gaan ze vervolgens aan land in het gebied van de Dolionen en hun koning Kyzikos. Ze worden er gastvrij ontvangen en overleven bij hun vertrek dankzij Herakles een aanval van naburige, uit de aarde geboren zesarmige monsters. Tegen het vallen van de nacht worden ze echter door een harde tegenwind teruggedreven naar de oevers van het land van de Dolionen zonder te weten dat ze weer dáár belanden. In het duister komt het tot gevechten tussen de Dolionen en de Argonauten, waarbij koning Kyzikos omkomt - voor zijn jonge vrouw reden om zelfmoord te plegen. Als het licht | |
[pagina 57]
| |
Bouw van de Argo, 1e eeuw n.C., Romeins terracotta reliëf, 64 × 56 cm, bedoeld als versiering in een woning. British Museum, Londen. Links houdt Athena toezicht, terwijl rechts Argos het hout schaaft.
| |
[pagina 58]
| |
wordt, betreuren beide partijen het tragisch misverstand en worden er grootscheepse begrafenisplechtigheden gehouden. De volgende ontscheping is op de kust van Mysia bij Kios. Herakles, die bij het roeien te veel kracht gezet heeft en daarbij zijn roeispaan heeft gebroken, gaat een stuk hout zoeken om een nieuwe te maken. Zijn metgezel Hylas gaat intussen vers water halen en wordt bij een bron door de daarin wonende nimfen, getroffen door zijn schoonheid, omlaag getrokken. Herakles blijft wanhopig zoekend achter, wanneer de Argo verder vaart. In het land van de Bebryken worden de Argonauten getart door koning Amykos, een zoon van Poseidon, die iedereen pleegt uit te dagen tot een vuistgevecht, een duel dat voor de tegenstander altijd dodelijk afloopt. Het is een van de Dioskouren, Polydeukes, die het tegen hem opneemt en hem verslaat. Vervolgens hebben ze een ontmoeting met de Thracische koning Phineus. Deze blinde ziener was te ver gegaan in het onthullen van de geheimen en bedoelingen van de goden. Tot de hem opgelegde straffen behoort een plaag door de Harpijen, half vrouwen half vogels. Ze roven telkens een deel van de spijzen van zijn dis en bevuilen de rest met hun uitwerpselen, zodat Phineus aan de rand van een hongerdood is geraakt. Hij verklaart zich bereid de Argonauten in te lichten omtrent hetgeen hun te wachten staat, op voorwaarde dat ze hem bevrijden van de Harpijen. Het zijn Zetes en Kalaïs, als zonen van de god van de Noordenwind Boreas zelf ook gevleugeld, die erin slagen de monsters te verjagen. Tot hun laatste beproevingen behoort, zoals Phineus hun heeft voorspeld, de doorvaart tussen de beruchte ‘blauwe rotsen’, de ‘Symplegaden’, die voortdurend op elkaar botsen en alles wat zich tussen hen bevindt verpletteren. De Argonauten laten eerst een duif door de doorgang vliegen, die het met verlies van enkele staartveren overleeft, en roeien zodra de rotsen terugwijken met hoge snelheid en geholpen door Athena door de doorgang. Op deze wijze weten ze net te ontkomen op het moment dat de rotsen opnieuw op elkaar stoten. Van toen af bleef deze doorvaart geopend. Eindelijk arriveren ze in de zuidoosthoek van de Zwarte Zee en gaan aan land in Kolchis, het gebied onder koningschap van Aietes. Ze genieten de actieve steun van de godinnen Hera en Athena, die wensen dat de Argonauten hun doel bereiken. Koning Aietes is niet van zins het gulden vlies af te staan aan de Argonauten. Op verzoek van zijn moeder Aphrodite, daarom gevraagd door Athena en Hera, schiet Eros zijn liefdespijl af op Aietes' dochter Medeia, die in liefde ontsteekt voor Iason. Het is dankzij de steun van »Medeia, aan wie Iason heeft beloofd dat hij haar naar Griekenland zal voeren en haar als vrouw zal nemen, dat hij de hem door Aietes opgelegde en redelijkerwijs niet te vervullen opdrachten tot een goed einde brengt en dat de Argonauten zich daarna meester kunnen maken van het gulden vlies. Ze verlaten daarna ijlings, met medeneming van het gulden vlies en van Medeia, het land van Aietes. Als de achtervolgende vloot onder leiding van Medeia's broer Apsyrtos hen te dicht op de hielen zit, beraamt Medeia het plan om, onder het voorwendsel van op verzoening gerichte besprekingen, haar broer naar een ontmoetingsplaats te lokken waar hij door Iason zal worden omgebracht. Nadat aan dit plan uitvoering is gegeven, begint een lange dwaaltocht die de Argo van de rivier de Donau naar de Adriatische zee voert en via de Eridanos (de Po) naar het land van de Kelten (Zwitserland), waarna ze via de Rhône de Ligurische Zee bereiken. Iason en Medeia laten zich door de op een eiland in die zee wonende tante van Medeia, »Kirke, van de moord op Apsyrtos zuiveren. Op hun verdere reis weten ze nog diverse obstakels ongeschonden te passeren. De lokroep van de Sirenen bijvoorbeeld kunnen ze dankzij het superieure gezang van Orpheus weerstaan. | |
[pagina 59]
| |
Ze arriveren in het land van de Phaiaken, onder koningschap van Alkinoös. Deze Alkinoös komt onder druk te staan van de Kolchische achtervolgers en hij belooft hun Medeia uit te leveren, tenzij ze inmiddels werkelijk de vrouw blijkt van Iason. Arete, de vrouw van Alkinoös, geeft dit bericht door aan Iason en Medeia, waarop het tweetal ijlings het huwelijk sluit en consumeert. Vervolgens worden ze door een storm op de kust van Afrika en zelfs diep in de woestijn gezet, waarna ze het schip negen dagen op hun rug dragen totdat ze water vinden: het meer van Triton. Dankzij de gelijknamige god van dit meer vinden ze de uitweg naar zee. Op Kreta rekenen ze af met de onmenselijke bronzen kolos Talos die hen met stenen bekogelt. Deze heeft slechts één hem leven verschaffende ader, die hij, tot razernij gebracht door Medeia, openlegt. Eindelijk keren ze in Iolkos terug. Voor de verdere lotgevallen van Iason zie Medeia.
Van het Argonauten-epos zijn vele elementen gelijk aan die van de omzwervingen van Odysseus en andere Griekse helden na de Trojaanse oorlog, beschreven in de verloren gegane epische gedichten Nostoi (‘Terugkeren’), en enkele figuren zoals Kirke en de Sirenen komen ook in de Odyssee van Homeros voor. Het moet blijkens de produkties van beeldende kunst vanaf de 6e eeuw v.C. en tal van passages in oude geschriften zoals de vierde Pythische Ode van Pindaros (eerste helft 5e eeuw v.C.), al bekend zijn geweest lang voordat Apollonios van Rhodos in de 3e eeuw v.C. zijn epos Argonautika schreef, waaraan de bovenstaande uiteenzetting goeddeels is ontleend. Aischylos schreef op basis van het Argonauten-verhaal een theater-trilogie. Sophokles schreef twee tragedies, de Lemniai en de Kolchides, daarnaast het satyrspel Amykos. Euripides schreef een Hypsipyle-tragedie. Deze stukken zijn geheel of nagenoeg geheel verloren gegaan. Sindsdien zijn delen van het verhaal verteld door de mythografen Apollodoros en Hyginus. In de 1e eeuw v.C. dichtte Terentius Varro het epos van Apollonios na en in de 1e eeuw n.C. schreef Valerius Flaccus, eveneens in navolging van Apollonios, het epos Argonautica, dat onvoltooid bleef, zodat de beschrijving van de terugkeer van de Argonauten daarin ontbreekt. Uit de late oudheid kennen we een ‘orphische’ Argonautica, waarin onder invloed van de orphische mysterie-godsdiensten een grote plaats is ingeruimd voor Orpheus. Het verhaal genoot dankzij de tekst van Valerius Flaccus ook in de middeleeuwen populariteit: de Argonauten als ridderlijk verbond, als dragers van ridderlijke idealen, de tocht van de Argonauten als ridderlijke ‘queeste’. Een blijk van deze traditie is dat de Bourgondische vorst Philips de Goede aan de door hem in 1430 gestichte ridderorde de naam gaf van het Gulden Vlies. In de literatuur en het theater van de nieuwe tijd speelt de Argonauten-sage geen belangrijke rol. Er zijn enkele opera's met dit thema, bijv. Draghi/Minato 1682. P. Corneille schreef in 1660 een ‘pièce à machines’, La conquête de la toison d'or, dat echter vooral de Hypsipyle-episode tot onderwerp heeft. Een Hypsipyle-libretto van Metastasio werd herhaaldelijk op muziek gezet, onder meer door Porpora 1733, Gluck 1752 en G. Scarlatti 1760. Een andere, destijds beroemde Hypsipyle-opera is Il Giasone van Cavalli/Cicognini 1649. Grillparzer schreef in 1820 een theater-trilogie Das Goldene Vlies, waarvan het tweede deel, Die Argonauten, de gebeurtenissen in Kolchis tot onderwerp heeft. Enkele auteurs uit de kring van de Engelse Prerafaëlieten verwerken het thema, zo Morris in zijn epische gedicht The Life and Death of Jason 1867. Genoemd dienen ook de romans The Golden Fleece 1944 van Graves en Argonauci 1899 van de Poolse schrijfster Eliza Orzeszkowa, waarin de grootindustriële jacht op winst wordt vergeleken met de jacht van Iason c.s. op het gulden vlies. In de beeldende kunst van de oudheid zijn | |
[pagina 60]
| |
de Argonauten aanwezig vanaf de 6e eeuw v.C. Is de geschiedenis in haar geheel slechts zelden als doorlopend verhaal in friesvorm voorgesteld, vaak vinden we afzonderlijke scènes: Phineus, de Bebryken (bijv. de zgn. Cista Ficoroni in Rome uit de 2e eeuw v.C.), de Harpijen of de bouw van de Argo. Ook Hylas is een veel voorkomend thema. De zgn. Monopteros van Sikyon te Delphi (ca. 560) heeft een metope met de Argo, bemand door de Dioskouren en Orpheus. De Talos-episode kennen we van een grote krater in Ruvo (laatste kwart 5e eeuw v.C.). Argonauten-scènes zijn incidenteel aan te treffen in de beeldende kunst van late middeleeuwen en renaissance. Het Historisches Museum te Bern bewaart restanten van een tapijtserie ca. 1400 voor het Bourgondische hof. Annibale Carracci schilderde het Argonauten-verhaal in een fresco-cyclus 1583-84 in het Palazzo Fava te Bologna. Uit later tijd zijn te noemen een schilderij van A. Bloemaert 1645, een reeks gravures van Carstens 1797-98 en een triptiek van Beckmann 1949-50. In de emblematiek van de 16e en 17e eeuw spelen de Argonauten een overwegend positieve rol: de Argo geholpen door Fortuna, de Argonauten op weg naar het heidense evenbeeld van het Lam Gods, het gulden vlies. Schefold/Jung 1989; Vojatzi 1982. |
|