| |
Bron 58. Boeven-Jargon (1948)
Het woordenboekje Boeven-Jargon, dat Henry Roskam Brummer samenstelde in
1948, is nooit uitgegeven. Er is een drukproef van, die me door de uitgever geschonken is. Ik
heb deze bron op dezelfde wijze behandeld als bron 56, De Gabbertaal door Van
Bolhuis.
Het grootste gedeelte van de woorden is overgenomen uit mijn Bronnenboek.
Verder heeft Van Bolhuis een deel geleverd. Deze woorden zijn weggelaten. Er blijft nu
aanzienlijk veel woordmateriaal over, genoteerd ± 1950. Bij sommige woorden staat z.h. Ik vermoed dat de schrijver de plaats waar zijn Bargoens voorkomt, heeft willen
aangeven: Zuid-Holland. Een gedeelte zal dus wel afkomstig zijn uit Rotterdam of Den Haag. Dit
is van groot belang. Notities uit deze steden | |
| |
kenden we nog niet, tenminste niet
zó gelokaliseerd. Amsterdam was tot nog toe de enige bron van Bargoens, dieventaal e.a.
Dit boekje van Roskam Brummer bevat veel woorden ontleend aan het Jiddisch. Dit zijn voor een
deel geen woorden die direct tot de geheimtaalwoorden gerekend moeten worden. Jiddisch is zeker
geen taal van zwervers, dieven en deernen. Maar de onderwereld heeft veel woorden aan deze taal
ontleend, met alle gevolgen van vervorming en klankverandering die een overgenomen vreemde taal
in deze kringen ondergaat.
De woorden die tot gemeenzame taal horen, laat ik weg als Van Dale ze ook als zodanig heeft
opgegeven. In bron 56 was het aantal van die woorden aanzienlijk meer dan in deze bron 58.
aaszak, oneerlijk speler
aaszak doen, knoeien' |
ababbel, oorveeg, oplawaai |
a.b.c'tje (z.h.), een gemakkelijk te verrichten transactie; iets wat
zeer gemakkelijk kan worden opgeknapt |
achttien (z.h.), een toestand die voor de betrokkene niet achttien is, is niet te vertrouwen |
adónaj, (der Herrgot) (zie woordregister s.v. attenoj(e)) |
afbritsen, afmaken
brits hem af ‘maak hem koud’ |
afgetobd, ook afgelajen
me niese is afgelajen ‘mijn meid kan niet meer’ |
afstoten (z.h.), verkopen |
ageir, 'n ander; godverzaker |
aksie en reaksie, last en schade (bron 32: aksie en
refaksie) |
asjewijne, verdonkeremanen |
ausèg, zich bezig houden met... (ook auseig) |
|
ba'al mazol, geluksvogel (?) |
bages, gevangenis, tuchthuis; huis, winkel (ook bajes,
bajis, bayes) |
bais, bedstee |
bakken (z.h.), zie pan |
bar hochi, deze persoon |
Bar Jisro'eil, Israëliet |
beginnen, spotprijs
't is voor een beginnen te krijgen |
beginom, om niets, gratis, vergeefs |
behojje, vrouwelijke schaamdelen |
be-kaf, in de macht van iemand komen zij is be-kaf
‘staat onder algehele invloed van haar vent; willoze vrouw van een souteneur’ |
Beneï Jisro'el, de kinderen Israëls |
benschen, lofzeggen, dankzeggen |
besecho, uw huis; uw gezin; uw huisvrouw; uw huisgenoten |
bezeiwelen, met drek bezoedelen; bedriegen |
blaas opnemen, een, wegblijven, niet meer terugkomen, ontvluchten |
bo'fi, boefje; nieuweling in het vak |
boot: in de - nemen (z.h.), bedriegen in de boot gaan
‘bedrogen worden’ |
botuag, toevertrouwd; vertrouwenswaardig |
bovenklapper, bovenkamer |
brandtiejijs, brandkast |
brat (z.h.), lastig |
breeveertient, snolletje |
brengertje (z.h.), iemand die een adspirant-koper bij de verkoper
brengt; iemand die klanten voor speel- of nachthuizen opscharrelt en ze daar brengt |
bijgoochem (z.h.), schijngoochem; door slim te willen zijn het
tegenovergestelde bereiken |
bijt, strop, misrekening; ook jas |
| |
| |
calopani, Zigeuner? De betekenis is verkeerd; moet zijn ‘koffie’ |
çegokken, goed geluk |
cent: een - een -, vast en zeker |
çewar, hals |
chassi, kapje, pet |
|
dajan, rechter, beslisser |
daleth, vier |
dallet, zie daleth |
dalm schore, degen |
dalus, armoede |
darren, wonen, vertoeven, wachten |
deize, ook deisje, stil!
deize voor de vrijer ‘kerel’ |
dérèch, weg |
deroshaus, ellenlange redeneringen |
doorstoten (z.h.), doorverkopen |
drutten, twee drieën werpen (bij het dobbelen) |
|
egod, een; enig |
erkienen, verkopen; ook verkienen |
esche, huismoeder, echtgenote |
essew, kruid, vooral ‘rook- en snuiftabak’ |
|
fluweel: op - zitten (z.h.), dat de betrokkene niets kan gebeuren; iets
gemakkelijk te verkopen; een partij goederen tegen goede prijs kan verkopen |
|
ga'aw sonus, overdreven gevoel van eigenwaarde |
gabber (z.h.), o.a. controleur Centrale Controledienst |
gamaur, ezel, domkop (bron 48, 49: gammer) |
gashiwus, ongemakkelijk heerschap |
gasoe(r), zwerver |
gateisim, woestaards; mensen zonder middelen van bestaan van gattes; als geteisim algemeen (Van Dale) |
gato's, zondoffer, ongeluk, snoever, schooier |
gaui, volk, natie; niet-Israëliet (bron 32: goïm) |
gauleish, een zwakke, sukkelende man |
gauli, ziekte |
gavveirim, meervoud van goweir ‘kameraad, kerel’ (zie
woordregister s.v. gabber) |
gaw, rag |
gedrost, op de loop gaan; ook ‘naar de bajes gebracht’ |
geflenst, beetgenomen
ik heb hem geflenst |
geiw, rug |
geklopt, lees gekloft (woordregister: gekloft ‘geldeed’) |
gem'oh, boter (zie woordregister s.v. gemme) |
genewoh, in overdrachtelijke zin: ‘genomen’, bv.:
hij leeft van genewoh ‘diefstal, afzetterij’ |
gewierig maken, wegstoppen (zie woordregister s.v. gewoere(m)) |
gewinoh, kaas |
géwro, vereniging, genootschap, bond een gewerber is
dus medelid van een géwro |
globus, zie glomus |
glomus, sukkel, onhandige kerel |
godaul, groot |
goferd, hoed |
gofertje, zie goferd
geef je gofertje maar hier |
gole, gevangenis |
golus, ballingschap, verspreiding |
goson, schoonzoon, bruidegom |
goweir, zie gavveirim (zie register s.v. gabber) |
|
heipalen (z.h.), sigaretten (ter aanduiding van de grootte) |
hemd, toga, toog (van een advocaat) |
| |
| |
hij heeft een scheur in zijn hemd ‘hij is niet te vertrouwen’ |
hengel, ketting (lees bengel, bron 16, 32) een tik met hengel ‘een horloge met ketting ofwel met signetten’ |
hengs(t), kopstoot (vuistslag)
een hengs(t) geven, soms ‘een loer draaien’ (laatste betekenis niet in Bronnenboek) |
héwèl, ijdel, ijdelheid |
hoets, hoer (lees ‘boer’) (zie bron 35, 37, 38) |
Hogeschool, gevangenis te Leeuwarden |
hij, donderdag |
|
jak (z.h.), arresteren |
jan-gat, klikker, verklikker, alarmschel |
joent, dag; ook jom |
joentje, gouden tientje (lees joetje) |
joshor, rechtuit, rechtvaardig, billijk |
|
kaf, heler die weinig betaalt |
kasjebeine tippelen, meegaan (zie woordregister s.v. kasjemeine en hasjewijne) tippel je kasjebeine? |
kat (z.h.), blamage, strop (fig.); procesverbaal
een kat laden (lajen) ‘geblameerd worden in het openbaar of in het bijzijn
van derden; een strop gekocht hebben’; een kat krijgen ‘geverbaliseerd,
geblameerd worden’; de kat nemen ‘de schuld op zich nemen om anderen te
vrijwaren’ |
kelei umnes, bedrijfshandwerkgereedschappen |
kessiw, zie kossaw |
kipoh, gewelf enz.; gemeenschap, aandeel |
klapkut (z.h.), zwarthandelaarster die bij politieverhoor andere
zwarthandelaren aanbrengt om haar procesverbaal niet te laten doorgaan |
klerenprik, kleermaker |
kluiver, deurwaarder
de kluivers in huis krijgen ‘met inbeslagname worden bedreigd’ |
koffiewagen (z.h.), auto die in Duitsland voor koffie werd geruild en
naar Nederland werd gesmokkeld |
kossaw, hij heeft geschreven; het staat geschreven (vgl. cassaafje ‘briefje’) |
kotsement, praatjes, leugens
doe goed je kotsement bij die fijne ‘vertel de pastoor (dominee) maar wat,
dan krijg je wel wat’ |
kowa, helm, hoed, pet, muts |
kriee (z.h.), zie krije |
kries (z.h.), zie krije |
krije (z.h.), een strop kopen (speciaal in de diamanthandel) |
kuph, 19de letter van het Hebreeuwse alfabet; als getalwaarde ‘100’,
enz |
kwast!, uitroep: ‘die zit er weer in’ (wordt bedoeld: ‘in de
gevangenis’) |
|
lamed, de 12de letter van het Hebreeuws alfabet; als getalwaarde ‘30’ |
lappen: een paar - (z.h.), een paar coupons heren- of damesstof |
lau tof (z.h.), een niet te vertrouwen persoon; een situatie die voor
de betrokkene niet te vertrouwen is |
lauw tof (z.h.), zie lau tof |
leisen (z.h.), ontvangen
ik kan er een meier ‘honderd gulden’ voor leisen ‘als ik
het verkoop, brengt het honderd gulden op’ |
leksteen, druiper |
lewïoh, uitgeleide, uitvaart (bron 32: lawaje) |
logement, slaapstee, asiel, huis van bewaring, bordeel, (hoeren)kast,
bed |
luag, zie lugi |
lucht (z.h.), denkbeeldige partij; partij goederen die reeds lang
daarvoor, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk werd verkocht
de lucht hangt laag ‘(deze vrouw) is niet te gebruiken’ |
| |
| |
lugi, verkleinwoord van luag ‘almanakje, almanak’ |
|
maffer(d)s, onderkruiper(s) |
mannetje (z.h.), de mand met het geld ik zal je morgen 't
mannetje brengen, d.w.z. ‘die achter de schermen blijft tot de koop is gesloten’ (lees
‘de man met het geld’) |
mard, brood (waarschijnlijk foutief voor maro) |
maurd, vrees, ontzag |
mazolaus (meervoud van mazol), sterrenbeelden,
gesternte, enz.; toeval, geluk, buitenkansje (bron 48: mazzel) |
me'aneis zijn, met geweld dwingen |
mechaseh, kapje, pet (zie chasse) |
medabberen, spreken |
medabeir zijn, zie medabbberen |
megig, lui, suf |
mejasheiw zijn: zich -, zich nederzetten, ergens vestigen; uitrusten;
zich rustig voor zijn taak voorbereiden |
mekof, cachot (zie woordregister s.v. nekof) |
melag, zout |
meleg, zout |
melig, zie megig |
mephalpeil zijn, casuïstische discussie houden |
megatreig, aanklagenGa naar eindnoot408* |
merudi, mijn verdrukking; mijn nederlaag (zie woordregister s.v. merode, marode) |
mesuqon, in orde gebracht; definitief; gecorrigeerd; zeer nauwkeurig |
migweh, verzameling (van water); bad; hoop |
min (enkelvoud van minim), veinzaard |
miskleunen (z.h.), iemand het hem toekomende (?) deel van de poet niet
geven; een tussenpersoon in de (zwarte) handel eruit drukken om provisieloon niet uit te
betalen |
mi'us, verachting; lelijkheid (zie woordregister s.v. mies) |
momaun, geld (zie woordregister s.v. morf, molm) |
|
narris, kaars |
nelgenweker, iemand die maar half voor zijn kost berekend is
Foutief voor negenweker? Het woord staat hier lexicografisch alfabetisch.
Van een drukfout is geen sprake. |
|
osur, ongeoorloofd, verboden; volstrekt niet |
|
pan: voor het bakken de - uitgesprongen (z.h.), goochem, link, slim,
uitgekookt |
parçuph, aangezicht |
parneis, verzorger, bestuurder; invloedrijk persoon |
partij: bij de - brengen (z.h.), de te verhandelen partij goederen aan
de koper tonen |
pausheit jad zijn, de hand toereiken; de hand ophouden, bedelen |
pegimoh, oneffenheid; schaard in het slachtmes; klein gebrek |
pelsta, publieke vrouw die bij gelegenheid ontvangt, zij is echter
gehuwd; koppelaarster |
Pésag, paasfeest |
pesaules, afval, drek, verworpeling |
piot(es), commiezen |
plakken, aanhouden |
plakker (z.h.), agent van politie, om te kopen door zwarthandelaren bij
overtreding distributievoorschriften en die hiervan een gewoonte maakt |
platjes: hij heeft - (z.h.), hij heeft centen, distributiebonnetjes |
plukken (z.h.), het afknippen van distributiebonnen door een grote
zwarthandelaar in grote partijen, meestal van eenzelfde soort |
| |
| |
plukker (z.h.), zwarthandelaar, gewoonte makend van het afknippen van
diverse soorten bonnen in grote partijen en die weer in partijen van de hand doen (zie plukken) |
pozetjat, platzak |
pruinsteker, vingerring (foutief voor puinsteker,
bron 32) |
pulutte, zie lutte (dit woord komt echter niet voor;
geen betekenis opgegeven) |
|
ragamonus, barmhartigheid, medelijden (bron 32: rachmones) |
rausch hashonoch, nieuwjaar (bron 16: rossesjoon) |
ribbemouse, breekijzer, koevoet uit ribbemouse
is 't naamwoord mouse, mousje ‘ijzeren’ losgemaakt; mousé
brommer ‘ijzeren ketel’; mousje slang ‘ijzeren ketting’ |
ribben, zie ribbemouse |
roe-e, rakker(d)
een gelegenheidsroe-e ‘heler, helper, vertrouwensman’ |
rustig: 't zit rustig (z.h.), er is geen vuiltje aan de lucht |
De gepalataliseerde s wordt, zonder systeem, geschreven als sh en sj. Een woord met sh dat in het Bronnenboek de letters sj heeft of omgekeerd, wordt niet opgegeven.
samenetje, sigaret |
schavies, schurft |
scheuren (z.h.), bonnen afsnijden van de rantsoenkaart |
schip: in het-gaan (z.h.), bedrogen worden |
schlemazzel, ongeluk (bron 32, 42: slamassel)
naar men wil ontstaan uit schlim mazzel ‘onaangenaam mazzel’ |
schorempie (z.h.), oplichting; complex duistere handelingen |
schijngoochem (z.h.), zie bijgoochem |
sechach, 'n dekking (van loof) |
segauroh, goed, handelsartikelen (zie woordregister s.v. schore) |
sekof, goud (bij de Jood in gebruik) (bron 32: sohof) |
sheiqèç, lelijk jongmens (zie woordregister s.v. sjeichers) |
shewu'oh, eed |
shogaur erwten, op 'n zekere wijze bereide grauwe erwten |
shumon, voor het gebruik geoorloofd vet (bron 32: sjoome) |
simonim, de slokdarm en de luchtpijp, die bij het slachten met vaste
hand en met onafgebroken beweging van het mes moeten worden doorgesneden; het meest gezegd van
vogels |
sinterklaas spelen (z.h.), in een café rondje op rondje weggeven |
spaak, kalm; houd je kalm; doe of je nergens van weet (zie
woordregister sjaak(ies); zetfout voor sjaak?) |
sjeks voor de bonjé, lichtekooi |
sjiebaak, ook schiebaart, masker, geschonden gelaat
(bron 32: schiebaart ‘masker’) |
sjoefel, armzalig (zie woordregister s.v. sjofel) |
slingeren (z.h.), bezwendelen van personen (meestal provincialen) die
distributiebonnen te koop hebben; methode om op een ongeoorloofde wijze in het bezit te komen
van distributiebonnen of goederen |
snezer (z.h.), opkoper; een groot zwarthandelaar (zie woordregister
s.v. snees) |
snuiter (z.h.), een tegenstander in de handel |
spriet (z.h.), zie sprit |
sprit (z.h.), spiritus; alcohol van 40% en 90%, gebruikt in zwarte
jeneverhandel; alcohol versneden met gewone jenever en drinkbaar gemaakt |
| |
| |
't staat (z.h.), dat is pertinent afgesproken |
staldeuren, jacquet |
stuiver, getuigengeld |
suurkers, zij die op een kansje tippelen |
|
tabernakel, (tijdelijke) schuilplaats; wc |
tabernakelen, schilderen; op de uitkijk staan |
tiphlow, afwijking; kerk (zie woordregister s.v. tiffel,
diftel) |
tips (z.h.), (rijwiel)banden |
tukkien: goon op een -, tot een akkoord komen? is goon een zetfout voor gooien? |
|
vat: een zwak -, een onbetrouwbare (meestal een vrouw) |
verbruggen (z.h.), verkopen; verplaatsen van een partij goederen;
wegmoffelen (bron 32) |
verkassen (z.h.), zie verbruggen |
verknipt (z.h.), verstandelijk niet meer normaal (door drankmisbruik)
om acht uur was hij helemaal verknipt ‘suf door intensief borrelen’ |
versieren (z.h.), door min of meer duistere methoden iets in orde
brengen een pas(poort) versieren ‘met kunst- en vliegwerk in het bezit van
een pas(poort) komen’ |
vingertje: met het - rondgaan (z.h.), rondje op rondje in een café
geven |
vreten: ze - het (z.h.), gemakkelijk te verkopen; partij goederen die
men tegen goede prijs kan verkopen |
|
wietkoker (z.h.), een die je voor de gek houdt |
wouterkeet, politiebureau |
|
zerana', arm, schouderstuk |
zéwèl, drek (zie woordregister s.v. zeibel) |
zoger, erwten |
zoqein, oude man |
zoqon, baard |
|
-
eindnoot408*
- Hoewel Moormann hierover
niets zegt, lijkt de vorm meqatreig te moeten zijn, gezien de alfabetische
plaats en de (hier niet vermelde) herkomst van het woord: Jiddisch mekatreg
‘aanklager’, uit Hebreeuws meqatrÄ“g.
|