Bron 55. Bargoens van Schijndel (± 1935)
Deze lijst van woorden uit Zuid-Brabant kwam in mijn bezit, nadat de Schijndelse lijst als
bron 31 in het Bronnenboek gepubliceerd was.
Ze werd me per brief opgegeven. Ik heb de zegsman niet systematisch ondervraagd en ken zijn
naam en woonplaats niet. Alleen is me bekend, dat hij uit de buurt van Schijndel kwam. Het
lijkt me, dat we hier met Bargoens uit de streek ten zuiden van Breda, Tilburg te doen hebben.
Een woord als fakteur is Belgisch georiënteerd.
De woorden met een * gemarkeerd, komen ook in bron 31 voor. De fouten van de niet
‘geletterde’ schrijver heb ik verbeterd.
beis knaken, twee rijksdaalders |
*bouten, cacare |
*bucht, geld ‘Veel geld is veel bucht.’ |
*buizen, zuipen |
dak, lang haar ‘Hij maast een dak is een man met
lang haar.’ |
dalgakker, een heer |
fladder, fakteur (bedoeld: ‘postbode’) |
flikkerik, gat, wond (zie poten) ‘Stiekt hem een
ftikkerik in zijn melis.’ |
flossen, wateren (bron 31: flosteren) |
fobbese, mastappels (dennenappels) |
gedallast, arm ‘Arm is gedallast, wat ik ben.’ |
*heitje, een kwartje |
herrekiek (!), herberg (bron 31: herriekit; zie luimkiek) |
*hoeft, brood |
*hoentje, dubbeltje |
jatten, handen |
jenzen, coïre ‘Het naaien tussen vrouw en man is jenzen.’ |
joed, tien gulden |
jovel, prettig |
kaffer, een boer |
kafferskiek, boerenhoeve (zie herrekiek en luimkiek) |
keiker(r)ik, een raam (lees kijkerik) |
klavan, vrouwelijk schaamdeel (zie sieberik) |