| |
Bron 51. Bargoens van Weert (1752)
Het Bargoens in het Bronnenboek no. 7, gekenmerkt als ‘Geheimtaal (1769)’,
moet opnieuw bekeken worden. Over deze lijst schreef ik uitvoerig in De
Geheimtalen i: hoofdstuk iv, c iii; hoofdstuk v, c iii; Brg. 18de eeuw en in Moormann, ‘Verwoert’.
Het handschrift waaraan ik het materiaal voor deze studies ontleende, berust in het Algemeen
Rijksarchief (Hof, verspreide stukken 251). Het heet ‘Tenzaeme gevoegt opstel van de
zoogenoemde Bourgondische Dieventaal als meede van de Joodse dieven en Landloopers Tael’.
Een deel van deze samengestelde studie is geput uit: J. J. Bierbrauer, ‘Beschreibung Derer
Berüchtigen Jüdischen Diebes- Morder- und Rauber-Banden...’ Cassel 1758 (Kluge, Rotwelsch, p. 242; Avé-Lallemant i, p. 227). De rest is gepubliceerd
in het Bronnenboek no. 7. Deze lijst blijkt weer samengesteld te zijn uit
twee andere.
Dit bleek me, toen dr. F. de Tollenaere me twee lijsten toezond, één van 1752, die een
gedeelte van lijst 1769 bleek te zijn, en een tweede over de geheimtaal van de Brabantse Bende
(bron 8), waarover later. Deze lijsten waren gevonden bij de papieren van Van Maanen uit het
Reveil-archief, zie Rijksarchief, Aanwinsten 1900 no. xxiii 1b.
De lijst van 1752 is aldus getiteld: ‘Taal of expressie van eenige woorden onder de schelmen
gebruikelijk, opgegeeven bij Johannis Anth. Corts, Alias Thoin; Gedetin. te Nederweert den 6
Julij 1752 - en den 29 Aug. daaraanvolgende leevendig (!) geradbraakt, met een gloeyende Tangh
op beide de borsten geneepen, en toen met het Rad levendig (!) in 't vuur geworpen.’
Over Corts heb ik geen andere gegevens kunnen vinden dan de toestemming van de Landvoogdes
(in Brussel) om het vonnis uit te voeren.
Deze lijst geef ik als bron 51, Bargoens van Weert (Brabants-Limburgs Bar- | |
| |
goens). Ze is vooral van waarde omdat deze geheimtaal nu naar plaats en tijd bepaald is.
Nu bleef van de lijst van 1769 een groep woorden over (bron 52), die de compilator bedoeld
moet hebben met: ‘Joodse dieven- en landlooperstaal’. Waar deze lijst precies verzameld is, kan
ik niet uitmaken; ze vertoont het meest overeenkomst met het woordmateriaal van Winschoten
(bron 42) of Haaksbergen (bron 37). Opvallend in deze restlijst is het aantal Zigeunerwoorden
(38 op een totaal van 121). Deze kunnen gehoord zijn. De vorm van enkele woorden wijst daarop:
bresselen,schiebin,calopani. Als ik echter zie ‘ja’ vuur
(de lijst is Ned.-Zig.), dan vrees ik toch, dat de woorden ergens van overgeschreven zijn. Goed
was het als er stond: ‘vuur’ is ja (Zig. yāk).
Ook Joodse woorden komen voor: leggem, gannif, aggelen, meijem sourem
‘wijn’, gegem sourem ‘jenever’ e.a.
De eerste lijst noem ik: Bargoens van Weert (1752), de tweede: Geheimtaal (1769). De lijst
Weert 1752 is Nederlands-Bargoens. Terwille van de overzichtelijkheid bij het gebruik van het
register, heb ik de volgorde Bargoens-Nederlands uitgewerkt. Het register sluit dan beter aan
bij het woordregister. Hieronder de uitgewerkte lijst Bargoens van Weert (1752).
aanfocken, aanjaagen
met een sossen aangefockt ‘daar komt iemand te paard aangejaagd’ |
|
baffen de val, openen de deur (zie dielis) |
beffen deckel, voorschoot |
beijeren, hangen (zie hugten) |
beijes: de - is vervloekt vast verknald, inkomen; wij zullen daar
bezwaarlijk inkomen (zie prince beijes) |
besiastert zijn of buijs zijn, sat zijn |
bestiepen, krijgen (zie pen) |
blederman, schaap |
blocken, gespen (zie crime) |
boergoens kluijt, nagtslot |
bommerik: hoeveel is de -, hoe laat is het? |
bonje schieten, verstooren, namelijk wanneer de dieven verstoord worden
of de zakkenrolders onder het gemeene volk in de maaling komen of slagen krijgen |
botten, eeten |
boxen, steelen (zie maggelen) |
brederik, weg (zie triem) |
bugt, geld (zie poen en meijes) |
bulliauw, beul (zie innert) |
bult, bed |
buijs zijn, sat zijn (zie besiastert) |
buijzen, drinken (zie swegten) |
|
cabber, kameraat |
caffer of hoers, boer |
camberous of hits, kamer |
capore hem doen, moorden, vermoorden |
capucees, officier, militair |
catelerke of prince beijes, kasteel |
clamot of gevinkelde, genever |
classeija, pistoolen |
classert, schavot |
cleijtsert, olij |
coddele of swigt, moolen |
confers, dekens |
couser, Duitscher hs. B heeft Duitscher als duyster overgenomen |
crime blocken of Routschellen, gespen, zilvere gespen |
|
deckel, voorschoot (zie beffen)> |
dielis of val, deur (zie baffen) |
dieperik of mattaf, kelder |
docken, geeven |
| |
| |
dofis, gevangenhuis |
don, rug dit woord staat er zeker; zie fonk |
|
feme, handen |
fleppen, naaijen |
flikken in de fonken, steeken (in het vuur) |
flikt open, maakt open |
flinkert, bestiepen, keel; blauwe keel krijgen |
flistere, scheer |
focken of stoetsen, loopen |
fonk, vuur
pen in de fonk ‘tang in 't vuur’ (zie pen) |
fonk op den doùw, brandmerk op den rug (vgl. don) |
|
gaff, de, of de smeer, de wagt |
gallach of primer, R. pastoor |
gees, vrouwmensch |
gevelen of loeijen, binden |
gevelts, koorden |
gevinkelde, genever (zie clamot) |
gom, dag, de dag |
grandige of prins, heer |
grens, schuur |
grommen, kinderen |
|
hakt hem mol of stikt hem capore, maakt hem capot |
harrigh, herberg |
hespe, wijn
een rod hespe ‘een fles wijn’ |
hits, kamer (zie camberous) |
hoeree, schoolmeester |
hoers, boer (zie caffer) |
hogerik, zolder |
hoorniggel: [koe]
zij kuggen op den hoorniggel stibbelen of in den kortjan ‘zij leggen op den
hooischelf of in 't hooy’ (lett.: koestal of hooi) |
hoornikkeltje, koe |
horeke, pijp |
hubengh, gat in de muur |
hugten, hangen (zie beijeren) |
huls, een kan |
|
innert, beul (zie bulliauw) |
instaijen, inkruipen |
|
jaske of zanke, klerk klerk is een schrijffout;
lees ‘kerk’ |
jassen, geesselen |
joussen, slaapen (zie luymen) |
|
ketze schieben, inspringen, 's morgens in huijzen of winkels |
kilff, hond
wij willen de kilff versommen ‘den hond willen wij vergeeven’ (zie versonneren) |
kit, huijs |
kleppel (kleppel?) of tik, horlogie |
klimbosch, bedelvoogd, diender |
kluystert van de stighel, overgeset: paap van den
Duivel (zie stighel) |
kluijt, slot (zie boergoens kluijt ‘nagtslot’) |
knaspels of krunne, stokken |
knerp, knegt |
kneulle, kaerel |
knol, horlogie (zie kleppel of tik) |
Kort Jan, hoij |
kout of saccum, melk lees ‘mes’ zie bron 7 onder
‘mes’ |
krakerik, snaphaen |
krieijen, schreeuwen |
krimmelen, steelen (heijmelijk) |
krunne, stokken (zie knaspels) |
kuggen, liggen (zie hoorniggel) |
|
la fonis, maaneschijn |
lange, pennenmes |
langerick, tafel |
lap, drost |
leijel, nagt |
ligteren, dienen |
ligteriks, oogen |
loeijen, binden (zie gevelen) |
lufferk, behangsel |
luymen, slaapen (zie joussen) |
| |
| |
maggelen, steelen (zie boxen) |
malbors, klederen |
masteren, klappen |
mattaf, kelder (zie dieperik) |
meles, sak |
merl, hartvanger of sabel |
meijes, geld (zie poen, bugt) |
moire, inkt / kooker |
mokum, stad (zie veijl) het woord mokum is slecht leesbaar |
mol, mollen, dood, doden (zie capore, stikt) |
mot, hoer (zie naafke) |
mousen, spreeken |
|
naafke, hoer (zie mot) |
nagt cluijter, bedelvoogd, diender (zie woutje,
klimbosch) |
neris, een ligt |
|
pen, tang
per bestiept de pen en fliktse in de fonken ‘krijgt de tang en steekt ze in
't vuur’ (de betekenis en functie van per is me niet duidelijk; zie bestiepen en fonk) |
pieckes, voeten |
plajen-inten, pijnigen |
plompe, water |
pnoijen, deelen |
poen, geld (zie bugt, meijes) |
primer, r. pastoor (zie gallach) |
prince beijes, kasteel (zie catelerke) |
puff, kist |
|
rispel, stroij (zie roesert) |
rod, fles
een rod hespe ‘een fles wijn’ |
roesert, stroij (zie rispel) |
roune, sien |
routschellen, gespen (zie crime blocken) |
roije, bier |
|
saccum, melk (zie kout) lees in plaats van
‘melk’ ‘mes’ |
schabber, breekijzer |
schapperik, hoed |
schaproelje, kast |
schel, moordpriem |
schiks, meyd
schiks die daar ligtert ‘meyd die daar dient’ |
sitterik, stoel |
smeer, de, de wagt (zie gaff) |
smerri, tabak
horeke met smerri ‘pijp met tabak’ |
snouffingh, snuifdoos |
sossem, paard |
spickel, glas, venster |
sprijtsels, lakens |
steunis, stok van een moordpriem (zie schel) |
stibbelens, stal |
stighel, duivel |
stikt hem capore, maakt hem capot (zie capore en hakt hem mol) |
stoetsen, loopen (zie focken) |
strupsels, laarsen |
stubbeler, soldaat |
swegten, drinken (zie buijzen) |
swieter, hout (zie trom en swigter) |
swigt, moolen (zie coddele) |
swigter, hout |
swigter, molder |
swindelen, inkoopen voor een geringe prijs, of bedriegelijk verkoopen |
|
telleren, radbraaken de t is erg onduidelijk |
tik, horlogie (zie kleppel) |
trappert, solder (zie hogerik) |
trekzels, kousen |
treijers, schoenen |
triem, de weg (zie brederik) |
trom, hout (zie swieter, swigter) |
truij, broek |
|
val, deur (zie dielis) |
verblassen, wurgen |
verknoesen, verstaan |
| |
| |
vernollen, sluiten |
versonneren, vergeeven (zie kilff) |
veijl, stad (zie mokum) |
vlaseke, dorp |
|
woutje, diender (zie nagt cluijter en klim-bosch) |
|
zank, klerk (zie jaske) lees ‘kerk’. |
|
|