De geheimtalen
(2002)–J.G.M. Moormann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |
trouwbaar. We nemen het voorwoord van mr. Nieuwenhuis en de mededelingen van de gevangene onverkort op.
Mijn verblijf in de gemeenschappelijke en afgezonderde Gevangenis en eenige Beschouwingen over die beide inrigtingen beschreven door een ontslagen Gevangene en medegedeeld door Mr. C.J.N. Nieuwenhuis.
Utrecht, 1858
Voorwoord: Wat de schrijver van de dieventaal mededeelt die door hen in de gemeenschappelijke gevangenis werd aangeleerd, heb ik niet willen terughouden; zij toont aan, hoe de gemeenschappelijke gevangenis ook uit dien hoofde, afkeuring verdient, daar hij den gevangene de gelegenheid aanbiedt, om met de afzonderlijke taal der boosdoeners bekend te worden, en een bewijs oplevert, hoe de misdadigers buiten de gevangenis, zich daardoor gemakkelijk herkennen en aansluiten, en in de gevangenis van gedachten wisselen, zonder door hun bewakers verstaan te worden. Uit het voorwoord van C.J.N.N.
p. 5Ga naar eindnoot387 ‘Nu begonnen de vragen; de nieuwsgierigheid lokte de eene na de andere uit, en ik wil mij die voor een oogenblik herinneren, om den lezer tevens met de zoogenaamde dieventaal eenigszins bekend te maken, die wel niet zoo vloeibaar is als het fransche argot, maar ook de hollandsche dieven hebben hunne taal, al is die dan ook een verbasterde joodsche of duitsche. Uit welke bajes (gevangenis) komt gij?
p. 6 Van Mokum Hei (van 's Hage). Voor hoe lang zijt gij veroordeeld? Voor jout heit sjone (voor acht jaar). Op een tondel mazematte? (diefstal met sleutels). Neen, voor het feberen (schrijven). Hoe was er het bikken (eten) en het legum (brood)? Hoe is het hier? vroeg ik op mijn beurt. Sjofel (slecht). De smerrie (tabak), de kamine (kaas), de sas (suiker), het gassel (spek), duur en sjofel (slecht) en dat alles mogen wij in de 2e klasse niet hebben, maar met een goede sien (bewaarder) en klein minje (zilvergeld), kan men het bekomen. ‘Stikkem (stil) daar is de sien (bewaarder), weg met jou sauger (pijp)...’
A propos, viel een ander in, ken je de mottige Piet? Ja. Die is gisteren na golo bajes (ziekenzaal) gegaan. Hij is te mokum Olf (Amsterdam), voor capti sjone (elf jaren), met jas (geeseling), vonk (brandmerk) en das (met de strop) veroordeeld, en bot op verschut (heeterdaad betrapt), maar zijn kalle (bijzit), heeft nog een menigte kleise en fokse mazematten | |
[pagina 402]
| |
(gouden en zilveren sieraden) gewoere (verstoppen), gemaakt, en een palmegoon (schildwacht), en kajem (jood), die hier de wacht heeft, neemt nu en dan een cassaaf (brief) voor haar mede, maar de flik (kaarten) en de daaijen (dobbelsteenen) zullen hem nog pijger maken (dooden). Middelerwijl hoort men onophoudelijk roepen: Ik heb nog een maand legum in de wind (brood te koop). Een ander roept: wie heeft er nog gemme (boter). Een derde, die zijn laatsten cent verspeeld had, en nog twee maanden brood daarenboven schuldig was, komt bij een van die woekeraars, die tegen 10 cent in de 14 dagen een gulden uitzetten... ‘Zijn brood staat in den wind; de honger plaagt hem... Des anderen daags 's morgens werden wij op het bureau van den Kommandant geroepen waar ik mijn transport-gabbers (makkers) aantrof.
p. 9 ‘Het grootste gedeelte van de hier aanwezigen verraden niet; dat zijn oude retourpaarden (noot: De recidroisten (!), naar het fransche argot cheval de retour) - maar wel de nieuwelingen en deze zijn zijne protégés; de meest weldenkenden vermijden hen als de pest; wanneer wij iets te zamen te bespreken hebben, doen wij het in het fransch, dan kan ons geen van die kaffers (boeren) verstaan.
p. 12 beambten lieten zich gemakkelijk overhalen, om, tegen een courtage van 25 pct., die gelden aan hunne adressen te laten afzenden.
p. 73 Tot een proeve der opleiding in de gemeenschappelijke gevangenis heb ik in nevensgaanden brief op eene beknopte wijze het leven van sommige misdadigers naar waarheid trachten te schetsen, waarvan de meesten nog bestaan en hier en daar in onze gevangenissen te vinden zijn. Ik heb mij in deze schets in de dieventaal uitgedrukt, ten einde den lezer daarmede nader bekend te maken. (Noot van C.J.N.N.: ‘De dieventaal of het zoogenaamd Bargoensch maakt geene afzonderlijke taal uit, maar bevat alleen een aantal woorden, die slechts zeldzaam onderling voor aaneenschakeling vatbaar zijn, en in de gewone taal vermengd worden, waardoor deze onverstaanbaar voor derden wordt. Somwijlen schijnt zij met nieuwe uitdrukkingen aangevuld te worden, wanneer de oude woorden te zeer bekend raken.’)
p. 74 Vriend! Gij verlangt, dat ik u uit mijn vroegere levensjaren iets feberen (schrijven) zal en op welke wijze ik een turftrekker (zakkenroller), gokker (speler) en marwieger (dief) geworden ben, aan dat verzoek ga ik voldoen en wel in het bargoens (dieventaal). Toen ik 12 jaren oud was sjofel geklofd (slecht gekleed), zonder frederiks (schoenen) noch minje (geld) in de jatten (handen) en even hongerig als een kajem (jood), die bij matze (paaschbrood) zonder gemme (boter) of sas (suiker) zijn feest heeft gehouden, liep ik mijn marretjes (moeders) spieze (huis) uit en geraakte aan het dwalen, en knapte hier en daar een kleine mazematte op (en stal hier en daar in het klein), tot ik weldra treifel verschut (op heeterdaad betrapt) en ter opvoeding naar het kleine bajes (het kinderhuis, de gevangenis voor jeugdige veroordeelden te Rotterdam) gezonden werd. Daar leerde ik feberen (schrijven) en van Appie (noot: Een beruchte zak- | |
[pagina 403]
| |
kenroller) hoe men een speentje (knipje) oksenaar (horlogie) of spinnekop (doekspeld) handelen (stelen) moet. Nadat mijn opvoeding voltooid en ik rijp voor de lessen van het gymnasium (het correctiehuis te Hoorn) was, keerde ik naar mijn marretje (!) (moeder) terug, wier gondel spieze (h... huis) niet zoo bloeijend was als vroeger, want haar pol (...) vergokte (verspeelde) alles wat hij grijpen en vangen kon, en mijne uitgaanskas van 125 soof (gulden) was dus welkom. Ik was nog zoo kaffers (boersch) dat ik hun alles overgaf en zij en haar pol palmden de basjes (stuivers) soven (guldens) en radden (daalders) in, en toen ik een paar dagen later een basje (stuiver) voor smerrie (tabak) vroeg, zei haar Pol: Jan, gij zijt nu in de leering geweest, ga naar den manken Albert (noot: Een der bekwaamste zakkenrollers), die heeft een vertoetscher (heeler) noodig en van alles zult gij uw aandeel hebben. Zoo gezegd, zoo gedaan, de manke ontving mij vriendelijk en ik werd zijn gabber (kameraad); gij weet dat hij de knapste turftrekker (zakkenroller) van zijn tijd was en met zijn alionoves (uitgestreken) porum (gezicht) en sierlijk gekloft (gekleed) in alle scholen (kerken) en voorname bajessen (concerten en schouwburgen) den toegang had. Onder zijne jatten (handen) werd ik bijna zoo knap als hij en het regende foks (goud) en kleis (zilver) minje (geld). Wij woonden afzonderlijk en ik leefde met een jonge kalle (meisje) die met mijn minje (geld) wist rond te springen. In 1836 werd ik in de avond school waar een voorname raaf (predikant) gesproken had, met zes speentjes (knipjes), die ik aan een ander niet kon afplanten (overgeven), treifel verschut (op heeterdaad betrapt) en daleth (vier) sjone (jaren) naar het nekof (gevangenis) te Hoorn gebragt. Leentje Cornetje liet mij in den brand, maar daar mij de manke voor tijdverdrijf met de flik (kaart) en de daaijen (dobbelsteenen) had leeren omgaan, om bij een verschutting (betrapping) geen gebrek te lijden, wanneer ik met de kaffers (boeren) in aanraking kwam, maakte ik weldra van zijn onderwijs gebruik en verdiende binnen weinige dagen een pet vol bajes moos (fictieve munt) en werd 14 dagen later de gabber (makker) van Polsbroeker Hein (noot: Een befaamde misdadiger, die na een hevigen tegenstand te Polsbroek gearresteerd werd) die geldschieter en kleine kantinehouder was; wij hadden van een 30 man meest allen gokkers (spelers) het legum in de wind (het brood gekocht) en gij begrijpt welk een leventje wij hadden. Op de betaling van den kommandant (noot: Eigen gelden van de gevangenen, die om de 14 dagen worden uitbetaald) verkochten wij gemme (boter) gasser (spek) smerrie (tabak) kamine (kaas) en sas (suiker) en tegen 10 pct. interest per soof (gulden) hadden wij altijd 30 soven in omloop, en zoo gij nu zoo goed kunt rekenen als meester S. het mij geleerd heeft, dan kunt gij nagaan dat die 30 soven 78 's jaars opbragten, zonder interest op interest te berekenen; doch daarvan verstaat gij niets en zijt in de lik (gevangenis) nooit vooruitgekomen, zoo als Mortje Eikel Simons, Jan Aardappel of Dufour, maar die vervloekte ossenpooten (dobbelsteenen) waren de oorzaak, dat ik aan Pampje 125 soven (gulden) verloor in een baantje (dobbelpartij), zooals men ze alleen te Hoorn maken kon. Goede raad was duur en ik feberde (schreef) een loensche kassaaf (valsche brief) op den naam van een onnoozelen kaffer (boer), die ik alles wat ik weten wilde had laten smousen (verhalen) en onder het adres van Tortillard (noot: Bijnaam aan een der gevangen-bewaarders gegeven) ontving ik 75 soven (gulden) waarvan hij zijn rewoghen (aandeel) kreeg. Dufour, die toezichter op de spinzaal was, en mij kende voor | |
[pagina 404]
| |
een gogeme rot (doorslepen guit), stelde mij voor om loens bajes moos (valsche fictieve munt) te maken; het zink bezorgde ons W. (noot: Een der beambten) en op sjabus (Zaturdag) namiddag goten wij vijftigers en vijf-en-twintigers, dat wij aan de kaffers (boeren), die potters waren tegen biesjes (5 cents) en basjes (tien cents) inwisselden, en als er veel kleis (zilver) en foks (goud) minje (geld) in voorraad was, kochten wij het tegen 5 pct. op, waarvoor wij een goeden passer (opkooper) hadden in den kantinemeester B., die met zijn gegabte (gestolen) bajes moos (fictieve munt) geen weg wist en voor een spliet (tienguldenstuk) f 12.50 gaf; en Piekje, zijne dochter, die van haar vader ganfde (stal), gaf steeds f 15; dat gevaarlijke werk werd eindelijk versliegend (verraden) en had de schorre bootsman (noot: Bijnaam van een der gevangen-bewaarders) niet bij tijds onze mazematten (werktuigen) en het klamones (gereedschap) in het majem (water) geworpen, zouden wij gescholmd hebben (geschavotteerd zijn) met jas (geesseling) vonk (brandmerk) en das (strop), en wie weet met hoeveel jaren daarenboven. Zes weken daarna kreeg ik mijn goffei (vrijheid) en ging naar Mokum Hei (den Haag) om met de snitsel (snoeijersschaar) te gaan werken. De meeste zijn zoo gij weet..., maar ik heb ze gemakkajemd (geslagen), dat zij de koude koorts kregen. In mellogemen (werken) had ik geen lust, en wie zou mij ook in dienst genomen hebben. Gij weet er van te spreken, die op uwe goffei (in uwe vrijheid) uw legum (brood) zocht te verdienen. Een sien (dienaar van politie) versliegende (verried) u, en gij moest opnieuw gaan marwiegen (stelen). Toen mijn minje (geld) bijna op was, gaf ik mijn glimmerikken (oogen) den kost en wilde nu met tandels (valsche sleutels) handelen. In het maken daarvan had Toon E. (noot: Een der bekwaamsten van dat vak, die reeds in 1807 als kind werd veroordeeld, en tot heden met slechts korte tusschenpozingen zijn leven in de gevangenissen heeft doorgebragt) mij onderwezen en gij weet dat hij er de bolleboos in is. Want sabberen (diefstal met braak) is mij te gemeen en nifteren (moorden) maakt u pijger (dood). Ik ging naar groot Mokum (Amsterdam) om een gabber (kameraad) te zoeken en vond er een bij jufvrouw Krijtenb..g, waar al wat links is zijn rendez-vous heeft. Men had er hem een gebaldoverd (aangewezen) bij een Tofelemones (Roomsche), die elken morgen met zijne snaar (vrouw) naar de school (kerk, vroegmis) ging, en in dien tusschentijd moest gehandeld (gestolen) worden. Ik maakte de kien (sleutel) en Marie zijn kalle (bijzit) stond op smieris (uitkijk). De mazematte (diefstal) was tof (belangrijk) en vader Arie de passer (opkooper). Op een tweede mazematte (diefstal) werd ik verschilt (gearresteerd), maar met mijn loenschen (valschen) naam, en bij de princerij (politie) niet bekend, liep het beter af dan ik gedacht had en moest ik voor capti sjone (12 jaren) naar Jan van Woerden's kasteel. Daar leerde ik in de tweede klasse P. kennen, en werd zijn gabber (kameraad) en toen wij in de derde klasse overgingen, beraamden wij met Slome in het afgeloopen jaar om een fabriek van loensche flepjes (vervalschte coupons) op te rigten. P. zou die van 1.23½ op 12.50 veranderen, en Slome, die met Jijje H (noot: Een jood, vroeger wegens diefstal en geldsnoeijerij veroordeeld) te Mokum Hei (den Haag) in stikum feberde (in het geheim brieven schreef), liet zich in eens een dozijn door tusschenkomst van meester K... bezorgen. P. mellogemde (werkte) dat het een lust was, | |
[pagina 405]
| |
maar na verloop van eenigen tijd kwam er landing (ontdekking), hoe en op welk eene wijze weet gij, alsmede den afloop der zaak, en zoo de bollebof (kommandant) niet was pijger (dood) gegaan en P. te Leijden uitgesabberd (uit de gevangenis gevlucht) dan was het een sjofele (slechte) boel geworden. Want Jan O. had ons gesliegend (verraden), maar voordat de princerij (justitie) er den neus in stak en de babbelaar (regter) aan het protocollen (proces verbaal maken) ging, was ik goffei (in vrijheid), en ging naar Brussel; waar mij Frits wachtte, met wien ik thans naar Parijs vertrek. Het spreekt van zelf, dat ik nu het fransche argot moet leeren; ik ken reeds het arcon (herkenningsteeken) om mij tusschen de amis (dieven) en de moutons (verraders) niet te vergissen; wij zullen goupiner à la tire (zakkenrollen) op de bogues d'orient (gouden horlogien), op broquilles (oorbellen) en foufières (juweelen), want ik wil een pègre de la grande vernis (parijsche dief) worden, en ik hoop dat het mij gelukken zal met den Quart d'oeil (commissaris van politie), den curieux (regter van instructie), de patrague (patrouille) en met de marchands de lacet (gendarmerie) in geen aanraking te komen, en gaan dan met de camelottes (gestolen voorwerpen) naar groot Mokum (Amsterdam) terug. Gij ziet dat ik al vrij ver in mijne spraakkunst gevorderd ben, en dat het u welga is mijn wensch.
Uw vriend. |
|