| |
| |
Bron 3. Bargoens van Holland: De gelukte list (1689-1690) [C
I]
De Geheimtalen i: hoofdstuk iv, c i.
De Gelukte List of Bedrooge Mof. Blijspel.
De Twede Druk, overzien, vermeerderd en van veele misslagen gezuiverd. (vignet van N.V.A.) /
Te Amsterdam.
Gedrukt voor het Kunstgenootschap en te bekomen bij de Erven van J. Lescaille, enz. 1704.
(De cursivering van de geheimtaalwoorden is van mij.)
Tweede bedrijf, eerste tooneel
Jan Hagel, Kees Grijp, Metje in de Stoep, Eelhart, Willem, Herman
Ja Bólletje, miendeje me dat zo fraaitjes te verhaaren?
Nóttebol, ik zélje bij men ziel de helft beschaaren, Of stapje slierme.
Stapje slierme in zen loense Keet,
Zo ik jouw windwang lós laat.
eelhart, tegens willem en herman
Het zijn Gaauwdieven, ik weet
Heur spraak te spreeken, 't zijn misschien dezelve Fielen,
Die de beurs van de Mof gekneepen hébben, datwe ons wat stil hielen;
Wij zullen 't licht wél hooren, ze hébben kwéstie met malkaar.
Laat lós de feem, Bólletje, je neemtme veur een âar.
Laat men eerst tuuren wat 'er in de Meelis is.
Hoor, 't klinkt als rinkels,
| |
| |
Ik vatje in de sprinkels,
Zo je me straks de hélft niet dokt, die Hoogduitsers, Ból,
Hébben niet als Knaaken, en Lóbbetjes, en dat bij hiele Meelissen vol;
Of zo 't kibbige poen is, zullen 't wis Vósjes
weezen.
Je roept zo luid, óf je voor de Hucht niet scheen te vreezen.
Doktme de hélft van 't poen dan.
Dóktme de hélft maar bij gissing, Wél óf bij de tél.
Daar na zéllenwe oprécht deelen.
Ik weet beter raad, al zoud me schaaden,
Ik zél in élke feem de hélft neemen, en jou laaten raaden,
Onbezien, onberouwen, wat je raad is voor jou.
't Is bij mijn ziel de Móf zijn geld!
Dit komt, óf het weezen wou!
Goed, ik zal 'er na toe stappen,
Kom jij hier, en jij daar, op datze ons niet ontsnappen.
Daar is nóch een Seeltje, dat ik in 't Meelisje laat;
Nou is 'er in élke feem omtrent even veel, nou raad.
En ik de réchter, jou Gaauwdieven!
Wat wil de Vént hébben? wie moeit jou?
Vrindjes, 't zalje gelieven,
Zonder moeite te maaken, de beurs te geeven, die je met praktijk
In de staanplaats van de Schouwburg getaakt hébt, óf dénk dat de Volewijk
Jouw begraafplaats zal worden.
Ik weet van geen beurs, zéker,
Ik bén een eerlijke Schanskruijer.
| |
| |
En ik een eerlijke Beersteker.
Om datze Borgoens kappen, meenenze misschien
Dat 'er niemand knooit, als zij.
Wij hébben gehoord, en gezien
Watje gezeid, en gedaan hebt.
Dóktme de poen, en de Meelis,
Zonder der iets of te kaapen: want zo 'er 't minste verscheel is,
Zo zullen we je voort na Stap Jan bréngen.
Laatenwe 't hachje laaten glippen.
Akrement, dat komt loens!
Maar men Heer 't is jouw géld niet.
Ik behoef je niet meer te zéggen,
Als dat 'er een briefje, en nét honderd vijftig Dukaaten in léggen.
Wél zo 't géld nét uitkomt, en dat jij lui ons belooft
Lós te laaten, zo zél ik 't geeven; maar neem de hoed van je hoofd,
Daar zéllenwe 't in téllen.
Daar zinnen allebei men handen,
En daar is 't geld met de Beurs.
Wachtje wél jouw vingers te branden!
't Komt éffen uit... maar jij bént het niet, die 't mijn Maat in 't ruim ontpoest
heeft.
Neen, 't is mijn goê Kameraad,
Die vast na de Schout is; en aanstonds hier weêr zal komen:
Want men heeft 'et je zien knappen, en je meugt wél schroomen
Hier lang te staan; jou bakkes en jouw naamen zijn hem bekend,
Ook weet hij, waar jij jou ophoud, daarom zo je wijs bént,
Zo ga, en beter jouw leeven.
Neen, die met die kunst gebooren is,
| |
| |
Indien hij 't vergeet, die miend dat hij verlooren is.
Maar Heerschop, schiet een Vósjen óf twie over uit kórdiaalheid.
Wacht tót mijn Kameraad komt.
Wél zeker dat is schoon bescheid!
Hem hier te wachten? 'k héb liever dat 'em de Duivel mag haalen:
Want ik vrees, dat wij het met onze bésten hals zouwen moeten betaalen.
De volgende geheimtaalwoorden treffen we aan.
beschaaren, geven |
dokken, betalen |
feem, hand |
hachje, de buit |
hucht, galg |
kappen, spreken |
keet: loense-, gevangenis |
kibbig, (hier) eerst ‘slecht’, later ‘goed’, in kibbige
poen |
knaaken, (rijks)daalders |
knooien, kennen, verstaan |
lobbetjes, geldstukken; Brabantse dukatons waarop koning Filips iv met lobben (v. Ginneken, Handboek
ii, p. 124) |
loens, verkeerd, slecht |
meelis, zak |
poen, geld |
rinkels, goud of zilvergeld |
slieren, halen |
sprinkels: ik vat je in de-, ik grijp je vast (handen?), of ‘ik grijp
je bij je lurven’ |
Stap Jan, de schout |
stapje, de schout |
stapje slierme ‘de schout hale me’ |
taken, stelen |
tuuren, kijken |
verhaaren, stelen |
vosjes, goudstukken |
windwang (lees windvang), mantel |
|
|