| |
D. Woorden van Joodse oorsprong in de noordelijke groep
Als een van de kenmerken van deze groep is opgegeven: ‘het Joodse element is aanzienlijk’.
Het percentage Joodse woorden stijgt gemiddeld boven de 30.
We zullen de verschillende bronnen, die alle op eigen aantekeningen berusten, nagaan om het
karakter van de aan het Joods ontleende woorden vast te stellen.
| |
| |
| |
D I. Bargoens van Nijmegen (1924) [Bron 36]
Het woordmateriaal heb ik verkregen van enkele van elkaar onafhankelijke personen die in
Nijmegen wonen. Ze zwerven niet meer. De geheimtaal is dus in Nijmegen gelokaliseerd. Een van
de ondervraagden stamt van zwervers af.
In de gemeente Nijmegen woonden in 1915 in totaal 225 mannelijke en 279 vrouwelijke
Israëlieten. Vele hiervan behoren tot de eerste stand.
De volgende woorden van Joodse oorsprong treffen we in het Bargoens aan.
achelen, eten |
attenoje, uitroep |
bajes, gevangenis |
bajes van de borgemak, gemeentehuis (ook grandige
kit) |
bas, stuiver; kimmelbas, drie stuivers |
begietig, bang |
bei, beis, twee; bei zoof, twee gulden |
beis bas, dubbeltje; ook beisje |
bekaan nemen, terugnemen; ik heb die twee knaken bekaan
genomen |
benosselen, betalen. Contaminatie van nossen en betalen. |
bescholmen, betalen; lovie of schriebes bescholmen |
bezol, goedkoop |
boser, vlees. Eén van de onderzochten noemde het ‘geen Bargoens’. |
dollef, vier |
emmes, mooi |
gabbertjes, jongens |
gasjene-mone priemerik, dominee |
gasterik, gazzer, spek |
geklof, gekleed |
gis, handig; gisse goozer, handige vent |
gisof, pruimtabak. Hetzelfde woord als eytsef in c viii, 1860 Verwoert. |
gokken, kaarten |
gooi, vrouw |
goozer, vent, kerel |
hei, heitje, vijf |
heit, heitje, kwartje |
heitjespoojer, souteneur (ook piratenpooier) |
jajim, jenever |
jat, hand, voet |
jatter, dief |
joed, tien; tientje |
jofel, mooi |
joker, duur |
kaffer, boer |
kajim, Jood |
kalf, twintig (zie kaf) |
kalletje, getrouwde vrouw |
kasjemeine gaan, weggaan; ik verschier hier lau, ik moet
gaan kasjemeine, ik verdien hier niets, ik moet weggaan |
katsie, slager |
keil, borrel; keilen, drinken |
keilof, hond; ook joekel |
kienen, kopen |
kimmel bas, vijftien cent |
kinnemen, luizen; ook kinnef |
kinnefkam, haarkam |
klof, kleren; die bink tippelt jofel in de klof, die
man is goed gekleed |
kotem, kind; 't mokkel scheft met kotem, het meisje
is zwanger |
lammetje, een gulden vijftig |
lechem, brood; lechembakker; bakker |
loenig; loenig porum, lelijk; lelijke kerel |
majem, water (ook plomp); majembak, urinoir |
majemen, mingere, regenen |
mans tippelen, geld ophalen bij een orgel |
martienfokker, zwerver (ook grieksefokker). Pol. en
Voorz.: medinoh ‘gewest, provincie, platteland, streek, kleine stad, dorp’;
-geier (-geher), -looper ‘die op het platteland het
ventersbedrijf uitoefent’. |
meier, honderd gulden |
melochemen, coïre |
| |
| |
mesjokke, dom, gek |
mezomme, geld |
mies, lelijk; spant die gooie een mies ponem hebben,
kijk eens wat een lelijk wijf |
mies trederiks, sokken |
mokem, stad |
niese, meisje (zie schikse, kalletje) |
nijf, mes |
peiger, dood; die bink hebben ze peiger gestoken
(ook mol) |
poen, geld |
ponem; porum, hoofd of gezicht |
saucher, koopman |
schikse, meid (zie kalletje'en niese) |
schok, stad; boerenschok, dorp |
schokken, kosten |
seragel, slecht, stinkend; seragel bozer, slecht
vlees |
sjoegen, slimmeriken |
sjonof, penis. Bischoff: sônef 1 ‘Schwanz’ (Hebr.
sânâb); 2 ‘Verächtliches’ (G.). |
sjoof, gulden; ook zoof en piek |
siep, zeventig. Pol. en Voorz.: shiw'im ‘zeventig’. |
smeris, agent |
smoeslau, houd je mond (ook deis je) |
soele, kerk |
sos, sossem, paard |
talver, bedelaar |
temeie, lichtekooi; temeiekit |
tochus, tokus, aars |
tofele, de, de vader (ook olmse). Bischoff: tôfel ‘alt’ (rabb.: thâphêl ‘altersschwach’). |
tofele mone, rooms |
We vinden hier 83 Joodse woorden op een totaal van 242, d.i. ± 34%.
Het karakter van de overgenomen woorden kenmerkt de geheimtaal als Bargoens.
Dieventaaltermen treffen we niet aan; geen woorden voor inbrekerswerktuigen, inbraken, soorten
dieven enz. De hele woordvoorraad geeft ons een inzicht in de gewone denksfeer van de
zwervers: geld, brood, kleren, geslachtsleven en wat daarmee in verband staat vormen er een
belangrijk bestanddeel van.
Een paar woorden, tot nog toe niet opgetekend, zijn van belang omdat ze ook in het ‘jargon’
van de Twentse paardenkopers voorkomen. Het zijn: martienfokker (Twents
jargon: medine), sjonof(Twents jargon:
zonof ‘staart’), siep ‘zeventig’ (Twents jargon: sjiebes) en de tofele ‘de vader’.
Het Bargoens van Nijmegen is wat z'n Joods element betreft, ten dele ontleend aan
handelaars, slagers, veekopers e.a., die, Jood of christen, een vaktaal spreken, doorspekt met
Joodse woorden.
| |
D II. Bargoens van Haaksbergen (1922) [Bron 37]
In 1922 leverde een onderzoek te Haaksbergen zeer belangrijke stof voor de geheimtaalstudie.
Ik ondervroeg er een zwerver die zich tijdelijk in Haaksbergen gevestigd had. Deze persoon,
Van de W., is een woonwagenbewoner van geslacht op geslacht. Hij zwerft allang weer en
‘berolt’ voornamelijk het oostelijk deel van Overijssel tot Ootmarsum en Denekamp. In dit
zwerfgebied liggen als voornaamste plaatsen Enschede (Joden: 416 mannen, 421 vrouwen); Borne
(Joden: 68 mannen, 85 vrouwen); Haaksbergen (Joden: 38 mannen, 29 vrouwen); Oldenzaal (Joden:
91 mannen, 117 vrouwen); Denekamp (Joden: 26 mannen, 31 vrouwen); Ootmarsum (Joden: 23 mannen,
14 vrouwen); Almelo (Joden: 212 mannen, 212 vrouwen); Delden (Joden: 22 mannen, 18 vrouwen);
Goor (Joden: 47 mannen, 49 vrouwen); Hengelo (Joden: 97 mannen, 112 vrouwen). De tussen
haakjes geplaatste | |
| |
getallen doen ons zien dat in Twente een aanzienlijk getal
Joden woont, ook in de kleinere gemeentes.
Bij deze zwerver constateerde ik telkens dat hij Baisroven ‘Joods’
onderscheidde van echt Bargoens. Dat neemt niet weg dat in zijn Bargoens een sterke Joodse
inslag zit. De minachting voor woorden die hij als Joods kende, waarschijnlijk nieuwe, was
opvallend. Het is wéér de geschiedenis van de brief van A. en Z. (c vi
1844). Ik zal naast de woorden van Joodse origine de niet-Joodse synoniemen noteren.
achelen, eten; ook bikken |
achtertochus, ham (zie tochus) |
Bais-Roven, het Joods ter onderscheiding van het Bargoens. Vorm uit
het jargon.Ga naar eindnoot275 Contaminatie van
beisko (beisecho) en bar jisro' eil? |
bescholmen, betalen; ook bedissen |
beseibelen, bedriegen |
bewiegmen, verdienen. Vgl. marwichen in de C-groep,
en ‘Louter Lekoris’: bewiechmen. |
dobberen, spreken. Dobberen naast dibberen is een vorm uit ‘Louter Lekoris’. |
gaaie, volk |
gammel, ezel. De vorm gammel is door klank- en
begripsassociatie met gammel ‘ziek, slecht’ ontstaan uit gammer. |
gapper, dief |
gazzer, varken; ook baloo |
gazzeremoon, protestant; gazzeremoon gaaie,
protestants volk; ook hansjes (vgl. ‘Louter Lekoris’: gazzeremone). |
glonze, fles |
glonzel, raam, glas |
gokken, liegen |
gondel, lichtekooi (zie temeie en tes
mem) |
gondelbajis of gondelkit, bordeel |
goozer, vader; ook knul |
goozer, jongen, broer |
harbe, veel; harbe saai, rispel, lang haar.
Bischoff: Hebr. harbèh ‘viel’. Vgl. harbe, harme in
‘Louter Lekoris’. |
heitje, kwartje |
janzorof, sterkedrank, jenever. Pol. en Voorz.: jaïn soroph ‘brandewijn’. |
jat, hand, vinger |
jatter, dief |
kaffer, boer; ook hoetse |
kajum, Jood |
kassajim, geweer; goozer met kassajim, jager |
keilef, hond (als Bais-Roven opgegeven); ook joekel |
kepoeris, dood; ik knoks je kepoeris |
kinjen, kopen. Deze vorm is uit het ‘Louter Lekoris’. De meest
voorkomende is kienen. |
kinnemtiejijs, kam (als Bais-Roven opgegeven) |
lau, niet, weinig |
lechem, brood. Ook maro en Witte
Willem; de betekenissen zijn gedifferentieerd: maro betekent
‘roggebrood’. |
majem, water; majemen, regenen |
majemtrapper, eend; ook betsje |
makajemen, geven, slaan; ook kleunen |
medine, land, bouwland. Deze vorm is uit ‘Louter Lekoris’. |
mesjokke, gek; ook maf en kalloone |
mies, slecht; mies murf, slechte tanden |
miete, bed |
mietevattelink, beddengoed |
mokum, stad; Grannig Mokum, Enschede |
pattes, zwanger; ook baden meles, grannige meles |
roojen, roojemen, kijken |
sabbelen, werken; ook peezen |
schore, waar; kinnem schore, lompen |
| |
| |
serachelen, stinken; ook bouten |
serroof, dokter. Contaminatie van serrore ‘heer’ en
roof ‘dokter die de paarden keurt’. (Zie roof in ‘Louter
Lekoris’.) Pol. en Voorz.: rauphei ‘geneesheer, dokter’. |
sikkebajis, sikkekit, herberg. Als Bais-Roven
opgegeven. |
sjasken, drinken; ook buizen |
sjikse, meid; peezesjikse, dienstmeid |
sjoele, kerk; ook dof |
soacher, koopman |
sossem, paard |
sougern, handelen. Als Bais-Roven opgegeven. |
talven, vragen; ook mangen |
talvenaar, bedelaar; ook manger |
tannegoor, kippen. Als Bais-Roven opgegeven; ook kachelientjes. |
temeie, lichtekooi |
tesmem, lichtekooi. De letters t, m van temeie. |
tiffel, kerk; ook dof. Zie ‘Louter Lekoris’ i.v. |
tochus, aars |
tof, goed |
treifel, vals, niet goed; treifel rat, rijksdaalder |
vergokken, verspelen (zie gokken) |
zoof, gulden |
Deze geheimtaal geeft nog sterker dan d i een beeld van Joodse invloed op
oorspronkelijk Bargoens. Het is vooral het jargon van de Twentse kooplieden dat z'n
woordmateriaal afgestaan heeft. In de lijst is dit aangegeven. Hoewel deze zwerver zoveel
mogelijk de Joodse woorden vermeed, treffen we er aan (janzorof is mekorof, tannegoor e.a.), die we tot nog toe niet noteerden. Deze woorden
wijzen wel op direct contact met Joodse elementen.
Begrippen uit de dieventaal treffen we bijna niet aan.
Op een totaal van 231 woorden tellen we 66 aan het Joods ontleende woorden, of ± 29%.
| |
D III. Bargoens van Lochem (1921) [Bron 38]
In Lochem heb ik de taal onderzocht van een gevogeltekoopman die ook twee jaar in Groesbeek
gewoond heeft. Het Joodse element in deze Lochemse geheimtaal is van jonge datum. De vader,
die ik ondervroeg, gaf vaak een Oudbargoens woord dat de zoon niet meer kende of als
‘verkeerd’ verwierp. De woorden van de zoon bleken dan ontleend te zijn aan het Twentse
jargon, dat hij op de markten te Zutphen en Deventer en langs de weg hoorde.
We treffen in deze groep, evenals in d ii, vaak meerdere woorden voor één
begrip aan, bijvoorbeeld ‘hond’: heuvel, joekel, keilef (Bargoens,
Zigeuners, Joods); ‘dubbeltje’: kassemenneke, meutje, hoendje, beisje.
De vader gaf zich moeite de Joodse woorden te weren en zoveel mogelijk zuiver Bargoens te
geven. Dit verschijnsel constateerden we ook in d ii (zie ook c vi 1844, A. en Z.)
De Joodse gemeente te Lochem telt 149 leden, 71 mannen en 78 vrouwen.
De volgende Joodse woorden komen in deze geheimtaal voor:
| |
| |
achelen, eten; ook bikken |
bajis, gevangenis; ook prinsemerij en lok |
bolleboos, burgemeester |
beisje, dubbeltje; ook hoendje, meutje, kassemenneke |
etters, vader. Pol. en Voorz.: ette ‘vader’ (Duits). |
galeies, mond- en klauwzeer. Pol. en Voorz.: gelaas,
zie gauli; gauli ‘ziekte’. |
gazzer, spek |
gedallast, arm |
gesjochten, arm |
goie, vrouw (zie lekaive) |
gokken, kaartspelen |
halgen, lopen; ook tippelen |
ise, man. Pol. en Voorz.: ish ‘man’. |
jajem, jenever; ook nörrie |
jatten, handen; ook veemen |
kaffer, boer; ook hoetse |
kajim, Jood; ook snikkel |
keilef, hond; ook ookjoekel, heuvel |
kelfsken, borrel. Vervorming van keil, zie d i. |
ken, ja; bevestiging in het algemeen |
kinnem, luis; ook grieksen |
kluft, het voorkomen van iemand; kwante kluft, een
goed voorkomen |
lau, slecht |
lekaive, vrouw (zie goie) |
memme, moeder |
mitwe, bed; ook luimes |
nefke, lichtekooi; zie temeie |
poen, geld |
roojen, kijken; lau roojen, slecht zien |
schim, naam; linke schim, valse naam |
sien, commies; ook wout |
sjanken, drinken. Vervorming van sjasken? |
sjokkelmajem, koffie |
soucher, koopman |
sorrore, heer, patroon |
talven, bedelen; ook strijken |
temeie, lichtekooi (zie nefke) |
temeie-bajis, bordeel; ook sjok |
tiffel, kerk. Pol. en Voorz.: tiploh ‘afwijking,
kerk’. |
tiffele, kerk; ook sjank |
tippelen, lopen (zie halgen) |
zonof penis |
De hele lijst telt 126 woorden. Daarvan zijn er 42 van Joodse oorsprong, of 33%.
Evenals bij d i en d ii draagt deze lijst bij tot de
opvatting dat het oostelijk ‘jargon’ hier een oorspronkelijk Bargoens beïnvloed heeft.
| |
D II. Bargoens van Goor (1925) [Bron 39]
De woorden in de nu volgende lijst werden door mij opgetekend uit de mond van K., een
‘deftig’ kermisreiziger, die met verschillende ‘spullen’: draaimolen, luchtschommel, de
kermissen bezoekt. Deze kermisklanten, al wonen ze op hun trektochten in woonwagens, rekenen
zich tot een maatschappelijk veel hoger staande groep dan de zwervers, die van de talf moeten leven. Ze hebben een organisatie en een vakblad,Ga naar eindnoot276 en vaste woonplaatsen buiten
de kermistijden.
M'n zegsman, K., wist niet heel veel woorden en uitdrukkingen, maar toch genoeg om me een
inzicht in de geheimtaal van deze groep te geven.
De streek die K. met z'n spel bereist, omvat: Overijssel en een deel van Gelderland
(Achterhoek, oostkant Veluwe). De Rijn is de zuidgrens.
Van Joodse oorsprong zijn de volgende woorden:
| |
| |
achelen, eten; ook bikken |
bekattering, bekeuring |
dalven, bedelen; zie talven |
gajes, volk; ook geschoor |
ganneven, stelen |
gazzer, spek |
geschoor, volk. Ik vermoed dat dit woord door synoniemafleiding
ontstaan is uit schore ‘waar’; aldus: waar synoniem met
‘tuig’; ‘tuig’ is minder soort volk. Misschien heeft de bijgedachte aan schorrie-morrie meegewerkt aan de betekenisovergang. |
heitje, kwartje |
janzorof, jenever (werd paarden-koperstaal genoemd) |
jatten, handen, schoenen; bruine jatjes, bruine
schoenen |
joed, tien gulden |
kaffer, boer; die kaffer stiekt lau, die boer geeft
niets |
keil, borrel |
keilef, kellem, hond; ook joekel |
kinnef, luizen; de vrijer scheft onder de kinnef,
die kerel zit onder de luizen |
kloft, kleding |
lau, weinig, niets |
lauman, paard dat niet trekken wil. Zie ‘Louter Lekoris’ i.v. |
lechem, brood; achel lau lechem, eet weinig brood;
ook maro |
maiem, water |
majemen, regenen, mirigere; in laatste bet. ook flossen |
mans tippelen, geld ophalen; hij tippelt mans bij 't
pierement |
mansen, geld ophalen |
melochemen, coïre |
mokum, stad |
niese, meisje, vrouw |
peiger, dood |
ponum, gezicht; ook porum |
scheffen, zijn, vertoeven |
schim, naam |
serroorkit, herenhuis |
sjikker, dronken |
sjoof (zoof), gulden |
skiks, meid. (De sk-Anlaut is Saksisch.) |
sossem, paard |
tepei houden: zich -, z'n mond houden, zich gedekt
houden: hou je tepeie (is de pei) |
tof, goed |
verkinjen, verkopen |
zonef, penis |
De gehele lijst bevat 118 woorden. Aan het Joods ontleend zijn er 38, d.i. 32%.
We zagen dat het jargon van Goor 90% Joodse woorden bevat; uit deze getallen al blijkt het
verschil tussen deze twee geheimtalen. De sprekers van het Goorse Bargoens en het jargon
behoren tot absoluut verschillende sociale groepen en komen niet met elkaar in aanraking,
behalve wanneer een kermisreiziger een paard wil kopen. Lauman is zeker aan
het jargon ontleend - sossem zeker niet, hoewel ontlening voor de hand ligt.
De jargonvorm is sos. Het karakter van de ontleende woorden is als die in
d i, ii en iii.
| |
D V. Bargoens van Oldenzaal (1928) [Bron 40]
Drie zwervers hebben me het materiaal dat nu volgt, verschaft. Eén van deze lui, die juist
acht jaar ‘gescheft’ had, beweerde: ‘'t Wöt allemoale Jöts,’ en probeerde de Joodse woorden te
vermijden, een geval dat we ook signaleerden bij d ii en d iii. Het zwerfgebied van deze lui, allen te Oldenzaal woonachtig, is Twente, de
Achterhoek, Noordoost-Overijssel tot Coevorden.
De volgende woorden van Joodse origine treffen we aan:
| |
| |
achelen, eten; ook bikken |
bajes, gevangenis |
bas, stuiver |
beis hoendjes, twintig cent |
beisje, dubbeltje; ook hoendje |
bekaan nemen, bestelen, te pakken nemen |
bozer, vlees |
brooger, kerel, man |
gazzer, spek |
goie, vrouw |
heitje, kwartje |
jajem zorem, jenever; zie keil en nörrie |
jatten, handen, stelen |
joed, tien gulden |
jofel, goed, mooi |
kaffer, boer |
kalle, vrouw. Werd als ‘Joods’ bestempeld. |
kasjemeine, weg; we tippelen kasjemeine, we gaan weg
(zie pleite) |
keil, jenever; zie jajem zorem en nörrie |
keil, borrel |
keilekit, herberg; ook keilewinkel |
kimmel, drie; kimmel bas, vijftien cent |
klof, kleren; jofel in de klof, goed gekleed |
lammetje, daalder (ƒ1,50); ook duimpje |
lau, niet |
malochemen, coïre; ook kasperen |
martienfokker, rondtrekkende leurder, ‘reiziger’, woonwagenbewoner |
meier, honderd gulden; kwart meier, ƒ25,- |
mokum (groot-), stad; mokum, dorp |
niese, vrouw |
pattes, zwanger. Werd ‘Joods’ genoemd. |
pleite, weg (bijw.); zie kasjemeine |
poen, geld |
pooser, cent; ook scheur en schrabber |
ros, hoofd. Als ‘Joods’ opgegeven. |
scheffen, vertoeven |
schim, papieren; de wout mangt naar de schim, de
agent vraagt naar de papieren. Metonymische betekenisovergang. |
schofel, slecht; schofele schore |
schore, waar |
sjoem, vet (bnw.). Zie ‘Louter Lekoris’ i.v. sjoem. |
smoes lau, zeg niets. Als ‘Joods’ opgegeven; ook prevelt
lau. |
sorrorekit, villa |
sossem, paard |
temeie, lichtekooi, ook temeiesjikse |
tinnef slechte waar |
tippelen, lopen |
tippelsjikse, meisje uit een woonwagen |
tochus, aars. Werd ‘Joods’ genoemd. |
zonof penis. Werd ‘Joods’ genoemd; ook siegfriet. |
zoof, gulden |
zwartjesmajem, kokend water |
De hele lijst bevat 134 woorden. Van Joodse oorsprong zijn er 52, dat is ± 39%. Dit
percentage is rijkelijk hoog als we in het oog houden dat ten minste één van de ondervraagden
zoveel mogelijk de Joodse woorden vermeed. Dat was de man die acht jaar ‘gezeten’ had. Deze
gaf ook meerdere woorden als ‘Joods’ aan. Het doordringen van de Joodse woorden blijkt hier
dus in de laatste jaren toe te nemen.
Verschillende woorden: zoof (met z-Anlaut), tinnef, sjoem, schore zijn aan het jargon ontleend. De soort van de overgenomen woorden
is dezelfde als in de voorafgaande lijsten.
| |
D VI. Bargoens van Wijhe (1931) [Bron 41]
De nu volgende lijst bevat maar 81 woorden, die me verschaft zijn door A.V., die met een
woonwagen uit Wijhe in Goor vertoefde. De man trok door heel Overijs- | |
| |
sel; hij is
echter geen martienfokker van huis uit en heeft z'n geheirntaalkennis dus
niet als kind reeds in z'n familiekring opgedaan, maar heeft die later al zwervende verworven.
Het karakter van de hele lijst is nu wel heel anders dan bijvoorbeeld die van d ii (Haaksbergen).
De volgende Joodse woorden treffen we aan:
beis, twee |
beisje, dubbeltje; ook joekeltje |
gaster, spek |
goamelen, coïre. Avé-Lallemant iv 531: chomeln,
chaumeln (Hebr. chomal) ‘sich erbarmen’, d.h. ‘misbrauchen, entehren,
coïre’. (Zie ‘Louter Lekoris’ i.v. gamelen en gameler.) |
heitje, kwartje |
jatten, handen; ook veemes |
kimmel, drie; kimmeltje, stuiver (!) |
lechem, brood; ook maro |
macholle, bedorven, kapot; 't is macholle, de zaak
is kapot |
mokum, dorp |
porum, gezicht; wat een porum! |
poter gaan, weggaan; poteren, aflopen, afwerken; poter die streif, loop die straat af; pooter!, gooi dood,
maak van kant; pooter dat waterreitsje, gooi die eend dood |
scheffen, zijn, hebben, vertoeven; met grom
scheffen, zwanger zijn |
schofel, slecht |
schokkie, kermis |
sjonof, penis; ook leuter en kesieberik |
sossem, paard |
tochus, achterste, aars |
zwijntje, fiets |
We tellen 19 Joodse woorden op 81, of ruim 23%. Het percentage is aanzienlijk lager dan we
tot nog toe in de D-groep constateerden en benadert het dichtst d ii
(Haaksbergen).
Een van de factoren die een lager percentage Joods veroorzaakte, is zeker wel het aantal
Joden dat in Salland woont, en dat veel geringer is dan in Twente.
Wijhe: 18 Joden, 12 mannen en 6 vrouwen; Olst: 22 Joden,
14 mannen, 8 vrouwen; Diepenveen: één jood; Bathmen: 14
Joden, 7 mannen, 7 vrouwen.
Nieuwe woorden levert de lijst niet op, behalve goamelen, aan het jargon
ontleend.
| |
D VIII, B. Bargoens van Groningen-Winschoten (1921-1925) [Bron 42, 43]
Uit deze streek bezit ik gegevens die me verschaft zijn door twee maatschappelijk geheel
verschillende personen.
| |
D VIIA
Het hoofdmateriaal is me verschaft door S., los-werkman, chauffeur enz. Hij behoort dus niet
tot de groepen die we tot nog toe voor de noordoostelijke geheimtalen onderzochten. Hij staat
in het gewone leven, iets aan de zelfkant. Tot de dievengroep behoort hij niet, al komt hij
wel in aanraking met ‘jongens van de vlakte’. Hij woont sedert geruime tijd in Nijmegen.
We zullen de woorden van Joodse oorsprong in zijn geheimtaal nagaan.
| |
| |
attenŏje, och (interjectie) |
aukel, bult. Pol. en Voorz.: auker ‘bultenaar’
(Duits). |
bedeis (1ste pers.), ik doe, ik verricht. Pol. en Voorz.: beda'as ‘met kennis, met voorbedachten rade, met opzet’. |
begesjewerk, samen doen (zie getsjewerk) |
beis, twee; beis eit, een kwartje. Dit laatste woord
is, als het niet verkeerd is opgegeven, opvallend. |
beisje, dubbeltje; ook hondje |
bekaan nemen, gevangennemen; de prinserij nam hem
bekaan |
betoegd, rijk |
binke pei, uitroep: jongens, hou je mond |
boser, vlees |
dalleven, dalven, vragen, bedelen |
gallef, mes |
gannefbrudder, een dief |
gannefschore, te stelen waar |
gazzer, spek |
gazzerboosjer, varkensvlees |
gekloft, gekleed |
gesweit, getrouwd. Jiddisch: geschweit ‘getrouwd’.
Pol. en Voorz.: Geschwei ‘schoonzuster; schoonbroeder, zwager’. |
getsjewerk, werk datje samen doet (zie begesjewerk) |
goj, christenen |
golef, melk |
gonje, meisje. Contaminatie van gondel en goïe. |
goochem, slim; goocheme jongen, dief |
goozer, vrijer |
heitje, kwartje |
iesje, meisje |
jajem, jenever;jajemen, drinken |
jansjorof, jenever |
jatslag, diefstal [zie gannefschore) |
jatten, handen; ook klaffier |
joed, gouden tientje; joed, tien |
jofe, mooi |
kafferientjes, boeren |
kajim, Jood |
kasjemeine, weg (bijw.); ik tippelde voor
kasiemeine; ook ‘slag’: ik bediste daar een kasiemeine! |
keil, keiltje, borrel |
kèn, ja |
kesjeres, gezicht, voorkomen; minachtend: wat een kesjeres, wat een lelijk gezicht. Pol. en Voorz.: ǵezeiraus ‘rampen,
kwalen’. (Een lelijk gezicht is een ǵezeiroh.) |
kienen, kopen |
kimmel, drie; ook ‘een week’!; ik pees hier kimmel,
ik werk hier een week |
kinnef, luizen; ook join |
klof, kleren |
koten, kind; ook koter ‘jongen’, tegenover meisje |
lau, niets; van lau weten, van niets afweten |
lau lône, niet |
lau sjoege, sjeige, geen verstand; daar heb jij lau
sjoege (sjeige) van, daar heb jij geen verstand van |
lekeive, meid, lichtekooi. Pol. en Voorz.: neqeiwoh
‘vrouwelijk persoon, meisje’. |
leviege met krèn, niets; ik bedis leviege met krèn,
ik krijg helemaal niets |
loene (schore), slechte waar |
macholle, slecht, venerisch; ook ‘dood’ |
majemen, mingere |
makke, in de uitdrukking lau cent de makke, niets |
makke, slag |
makke: voor - liggen, ziek zijn |
makkement, slag; voor makkement liggen, voor mirakel
liggen, bewusteloos geslagen zijn |
makkement, lichaam; hij scheft 'n mies aukel op z'n
makkement, hij heeft een lelijke bult |
| |
| |
makkement: 't zal me 'n - wezen, het zal me een zorg wezen; ik trek er
me niets van aan |
malochem-kit, bordeel |
marode, ongeluk; hij scheft in de marode |
massel, geluk |
melogemen, coïre |
mem, moeder; ook poerie |
mezommes, geld |
mokum, stad |
olf, een |
parch-porum, lelijke kop |
patsof, hoofd |
piegem, kind, slimmerd |
pinooze sjalf, een goede, lepe jongen |
pleite, weg (bijw.) |
porum, hoofd, lichaam |
posje, cent; ook schrabber |
raajemen, zien |
scheffen, geven: schef me een sjakkel, geef me een
borrel |
scheften, zitten, vertoeven, bezitten; gaan: ik
schefte de wereld in |
schokkelmajemen, drinken |
schoren, koopwaar |
sjachelaar, koopman |
sjalf, vent, kerel. Pol. en Voorz.: shalph ‘een
niet-Israëlitisch jongmens’, door sommigen in verband gebracht met shiph
gérèw ‘het zwaard trekken’. |
sjasken, drinken |
sjauve, waard; lau sjauve, niets waardGa naar eindnoot277 |
sjeichet, man, kerel; sjeicheltje, kind (ook grom, koten) |
sjeroogemen, stinken |
sjikker, dronken; sjikkeren, drinken |
sjikse, meid, meisje |
sjoege in hebben, erg in hebben; daar heeft er geen een
sjoege in |
sjoele, school |
sjonef, penis |
sjorof, jenever |
sjouf, gulden; hei sjoef, vijf gulden |
skorumen, liegen; je skorumt, je liegt |
slamassel, ongeluk |
smeris, agent |
smoezen, spreken |
sos, paard |
tes mem, lichtekooi |
tochus, achterste |
vejieberig, weg (bijw.); ik tippel vejieberig, ik
loop weg |
verkasjemeine, gebiedende wijs: ‘ga weg’ |
verkienen, verkopen |
Op een totaal van 226 woorden tellen we er 97 van Joodse oorsprong, d.i. ± 43%.
Dit percentage is alweer hoger dan dat van één van de andere groepen. De soort van de
ontleende woorden verschilt niet zoveel van die welke we tot nog toe in de oostelijke groep
constateerden. Er zijn echter veel nieuwe bij die we alleen in De
Boeventaal, waarvan Amsterdam het centrum is, vonden.
Een centrum van Joden, zoals Zuidoost-Groningen ongetwijfeld is,Ga naar eindnoot278 verhoogt sterk het aantal Joodse woorden in de geheimtaal. De hier
onderzochte persoon heeft z'n materiaal opgevangen in cafés, op markten, in Joods gezelschap;
zeker door direct contact met Joden. Zijn woordmateriaal nadert het meest tot het jargon van
Twente; de vaktermen voor de handel ontbreken echter. Het is voornamelijk van groep d viia uit, dat het Bargoens van de zwervers beïnvloed wordt.
| |
D VIIB
De tweede persoon uit Winschoten die me woordmateriaal verschafte, was een dame van zeer
goede stand, die in de winkel van haar ouders hielp. Daar kwamen veel zwervers uit Muntendam,
kleine handelaren die er hun inkopen deden.
| |
| |
Zij zelf, van Joodse familie, gebruikte nog veel Joodse woorden, zoals dat heel vaak
gewoonte is bij Israëlieten van wie de ouders nog Jiddisch spraken.
We krijgen nu een lijst die geen beeld geeft van de invloed van het Joods op het Bargoens;
eerder heeft hier het omgekeerde plaatsgehad: het Bargoens dat in de winkel opgevangen werd,
drong in de oorspronkelijk Joodse winkeltaal, die nu het karakter kreeg van Bargoens met heel
veel Joodse woorden.
Het woordmateriaal is wel interessant om eens een beeld te krijgen van de taal van de
personen waarmee de onderzochte van d viia in aanraking kwam.
Ik laat het genoteerde in z'n geheel volgen. De woorden die niet van Joodse oorsprong zijn,
worden met* getekend; de Groningse met †.
aukeltje, bochel |
bajis, gevangenis, huis |
begesje: in -, samen handelen |
bewaunes, verschrikkelijk, vreselijk. Pol. en Voorz.: ba'awaunaus ‘door (onze) zonden; helaas’. (In geen andere lijst genoteerd.) |
bezolletje, koopje |
bobeltje, oude voorraad uit de winkel: geef hem merk
bobel. (In geen andere lijst.) |
bocher, man, een flinke kerel. Pol. en Voorz.: bogur ‘jongeling,
ongehuwde man, student, kwekeling van een seminarium tot opleiding van
godsdienstonderwijzers en rabbijnen’. (Alleen hier.) |
boser, vlees |
*bout, feces |
brooche, winst, geluk |
eiǵel, kalf (ǵ stemhebbende gutturale explosief als bij Pol. en
Voorz.) Pol. en Voorz.: 'eiǵèl ‘kalf’. (In geen Bargoenslijst genoteerd.) |
fenêtre, ogen |
fiege, een, niets. Pol. en Voorz.: nephigo. d viia
leviege. |
flammen, stinken |
*flenske, melk |
gajes: om - brengen, doodmaken |
ganneke maken, brandstichten. Pol. en Voorz.: ganukoh, ‘inwijding, inwijdingsdagen, “het Feest der lichtjes”, beginnende 25
Kislew:Ga naar eindnoot279 ter herinnering aan de overwinning
door de Makabeeën bevochten, en de Tempelreiniging, die daarvan het gevolg was.’
Gedurende de dagen van het ganukohfeest worden in Joodse families lichtjes ontstoken die
geplaatst zijn in de ganukoh-wijzer: de eerste avond van het feest één
(het rechter); de tweede avond twee (de beide rechtse); de derde avond drie (de drie aan de
rechterkant, terwijl van links begonnen wordt met aansteken), enz.; de achtste avond worden
alle pitten ontstoken. ‘Een negende los bovenaan aangebracht bakje doet als aansteker
dienst’ (zie Pol. en Voorz. onder ganukoh). De betekenisovergang
‘brandstichten’ is goed te begrijpen. Het woord ganneke maken is in geen
lijst genoteerd. |
gatje bangelo, turf. (Zie hoofdstuk v, de
woordenlijst.) |
gèrie, doof. Pol. en Voorz.: geireish ‘doof, dove,
doofstom, doofstomme’. (Nergens genoteerd.) |
*goerrie, stuiver; alleen hier gevonden |
goj, christen |
heitje, kwartje |
*hondje, dubbeltje |
jatmoos, handgeld |
Jid, Jood |
| |
| |
†jidders, uiers. Dit woord is Gronings; K. ter Laan:Ga naar eindnoot280 ‘Jidder
(Stad, Old[ambt] en soms op Ww. [Wester-wolde]) = 1e uier en vooral 't gekookte vleesch van
de uier. 't Gewone woord op Ww. is gidder.’ Dit dialectwoord werd me door
twee van elkaar onafhankelijke personen als Bargoens opgegeven. |
keilef, hond |
kinjen, kopen |
†kloef, dikte; er zit kloef aan die mokkel, die
meid is dik. K. ter Laan:Ga naar eindnoot281 ‘Der zit n̥ bult kloef aan = lett.: daar is heel wat aan
te kluiven, daar zit veel vlees aan.’ |
kloft, nare vent; verrotte kloft (zie klove) |
klove, beroerling, lamme vent. Pol. en Voorz.: kloowem
(kelowim), mv. van kélèw ‘gemene lui, lastige concurrenten’.
(Nergens genoteerd.) |
†kokkert, neus. K. ter Laan (t.a.p.): ‘kokkerd =
een dikke, een grote. Uit het Hollands. Hai het n̥ kokkerd van n neus.’ |
kotentje, kind |
kratser, gierigaard. Wsch. gevormd van krats ‘cent,
kleinigheid’ (Hebr. kerets ‘een stukje’). Vgl. ‘Louter Lekoris’ s.v. krats. (Het artikel van K. ter Laan - t.a.p. - onderscheidt niet krats ‘schurft’, en krats ‘kleinigheid, cent’). (Het woord kratser is nergens genoteerd.) |
†krets: je kunt de - krijgen, verwensing |
lau, niets |
*lousie, ei |
macholle, ziek |
*mafspies, slaapstee |
makke, gebrek; die koe heeft een makke |
mamser, beroerling. Pol. en Voorz.: mamzeir
‘bastaard, kind uit een verboden verbintenis’. (Nergens genoteerd.) Vgl. du
mamser, in b i (Duisburger Vocabular). |
*mangen, bedelen |
mitte, bed |
moeheren, mingere. (Zie hoofdstuk v, woordenlijst.
Dit Zigeunerwoord alleen hier.) |
*mokkel, meisje |
mom, gebrek (zie makke). Pol. en Voorz.: mum ‘lichaamsgebrek’. (Alleen hier.) |
*murf, mond |
nekeive, vrouw, zonder ongunstige bijbetekenis |
pattern is geld weerd, verkoop maar; weg is weg; de patroon zegt het
in de winkel tegen een bediende als hij vindt dat die een oud stuk maar moet verkopen, al is
het dan ook tegen mindere prijs dan de gevraagde. Jiddische uitdrukking. Pol. en Voorz.: patteren ‘vrij laten, zich iemand van de hals schuiven; men vergelijke potor; - is geld werth.’ (Hier alleen.) |
pattersche schore, slechte waar (zie pattern) |
pei, mond |
peiger, dood |
peizeltje, mooi meisje. Niet bij K. ter Laan l.c.; nergens genoteerd. |
†petètertjes, aardappels. K. ter Laan, l.c.: ‘petatter = 1e schertsend: een aardappel.’ |
*pierementje, orgel |
*pieren, dansen |
†plaanke, deur. K. ter Laan l.c.: plaanke ‘plank’. |
pleite gaan, weglopen |
*poerie, vrouw. K. ter Laan l.c.: ‘poerie
(Winschoter Bargoens) is 1e een oude vrouw; 2e minachtende naam voor moeder.’ (In geen
andere lijst genoteerd.) |
poojen, eten. (De gewone bet. van poojen is
drinken.) |
poshet, cent |
| |
| |
*puut, grote borrel. K. ter Laan, l.c.: puut
(Bargoens) ‘een borrel’. (Nergens genoteerd.) |
rat, rijksdaalder |
*reks, in de uitdrukking ik heb geen poshet meer in
't-, ik heb niets meer |
*rolmantje, woonwagen |
scheffen in bajis, gevangenzitten |
†scheveel, een vrouwspersoon; een oud scheveel
(minachtend). K. ter Laan l.c.: ‘Schevel (H[ogeland] en W[ester-kwartier]
= 1e een groot, sterk, fors vrouwspersoon; 2e een vrouw, die er durft te zijn; 3e een die al
heel wat op haar kerfstok heeft.’ (Dit woord werd me door d vii ook als
Bargoens opgegeven: scheweel ‘gezicht’.) |
*schoftie, houd je stil |
schore, waar, koopwaar |
seichel, verstand. (Alleen in De Boeventaal.) |
sereife maken, brandstichten |
serrore, heer |
sjauve, waard; dat is me geen poshet sjauve, dat is
me niets waard. Ik vermoed dat dit woord het tweede lid is van arresjouwe,
magsjouwe uit ‘Losche Nekôdesch’ en ‘Louter Lekoris’. Avé-Lallemant iv 373: Choschaw ‘er hat gedacht, ersonnen, hochgeachtet’. Pol. en
Voorz.: goschuw ‘geacht, aanzienlijk’. |
sjeichers, man |
sjikker, dronken |
*smeichelen, lachen |
sos, paard |
sod, geheim; in 't sod vertellen. Pol. en Voorz.:
saud ‘geheim, diepzinnige bet’. (Nergens genoteerd.) |
*spannen, kijken, zien |
tes mem, lichtekooi |
tinnef, slechte waar |
tippelen, lopen. K. ter Laan, l.c.: tippeln̥
‘tippelen’. (Hij beschouwt tippelen als algemeen beschaafd.) |
*tjoeren, stelen. (Zie hoofdstuk v, ‘Overzicht van
de Zigeunerwoorden’.) |
*treders, schoenen |
verdabberen, vertellen |
*Witte Willem, boterham |
*zwartje, koffie |
De hele lijst bevat 87 woorden. Hiervan zijn er 21 Bargoens, terwijl er zeven tot het
dialect van Groningen behoren.
De Joodse woorden zijn voor een groot deel dezelfde als die we in het Bargoens optekenden.
Dit was wel te verwachten. Toch zijn er enkele bij: ganneke maken, patteren,
klove (meervoudsvorm), mamzer, die zeker tot een familietaal horen.
Ik heb ze nog nergens elders gehoord.
Het percentage van de Joodse woorden is 68.
In de lijst aan het slot van dit hoofdstuk zijn deze Joodse woorden niet opgenomen, omdat
ze alle bewijskracht missen voor de invloed van Joods op Bargoens.
Voor de Joodse invloed in de noordoostelijke groep komen we tot de volgende conclusies:
1 | Historisch is over de invloed van het Joods op de geheimtalen van de noordoostelijke
groep (D) niets te zeggen, omdat ons slechts contemporain materiaal (genoteerd van
1920-1931) ten dienste staat. De uitlatingen van enkele onderzochte personen wijzen wel
op een toename van Joodse woorden. |
| |
| |
2 | De volgende percentages Joodse woorden komen voor:
d i
| Nijmegen: aantal genoteerde woorden 242; Joods 34%. |
d ii
| Haaksbergen: aantal genoteerde woorden 231; Joods 29%. |
d iii
| Lochem: aantal genoteerde woorden 126; Joods 33%. |
d iv
| Goor: aantal genoteerde woorden 118; Joods 32%. |
d v
| Oldenzaal: aantal genoteerde woorden 134; Joods 39%. |
d vi
| Wijhe: aantal genoteerde woorden 81; Joods 23%. |
d vii
| Groningen-Winschoten: aantal genoteerde woorden 226; Joods 43%. |
|
3 | De lijsten geven alle Bargoens; dieventaal komt er niet in voor. |
4 | De zwervers hebben hun Joodse woorden niet alleen door directe aanraking met Joden.
Heel wat Joods is ontleend aan het jargon van de christenkooplui. In het oosten van ons land
wordt door een bepaalde categorie mensen, helemaal niet tot de minste stand horend, heel
sterk ‘gemauschelt’. In de inleiding van m'n studie ‘Louter Lekoris’ merkte ik dit al
op: |
In Zutfen, een gesprek van, m.i. handelsreizigers,
beluisterend, teekende ik op: jatten, schlemiel, gein, verjieberig, malochenen,
mesjogge, sjikker. In Goor, in één gewoon gesprek (van Christenen) noteerde ik: lau-lone, schauter, sjalf, schlemiel, peiger, sjikker, sjasken, sjaskebreur,
sjaskepeter, achielen, toffe achiel, jofel, mies, mieze hond, miesponem, mesjogge,
besjolmen, heitje, joed, zoof, vejieberig, zabbelen, temeie, goamelsjikse, toffe sjikse,
zeibel, bezeibelen.
5 | Dat er echter verband bestaat tussen het aantal in een streek wonende Joden en de in de
geheimtalen voorkomende woorden, bewijst dit onderzoek weer opnieuw. |
|
-
eindnoot275
- Zie Moormann, Louter Lekoris i.v. Baisrolf [jargon van de paardenhandelaars, bron 48].
-
eindnoot276
-
De Komeet: Opgericht door Bestuurderen der Nederlandsche Vereeniging van
Kermisvakgenooten. Winschoten. (In 1924 de 24ste jaarg.)
-
eindnoot278
- Groningen (stad): 2700 Joden, 1354 mannen, 1346 vrouwen; Winschoten: 644 Joden, 324 mannen,
310 vrouwen.
|