| |
| |
| |
C. Joodse elementen in de noordwestelijke groep
De geheimtaallijsten die we van groep C, de noordwestelijke, bezitten, zijn niet zo scherp
gelokaliseerd als die van de andere groepen. Over het algemeen bevatten ze de geheimtaal van de
grote steden in Noord- en Zuid-Holland. Het dieventaalelement is er in sterke mate
vertegenwoordigd.
Het materiaal dat we van deze groep kennen, is zeer belangrijk.
| |
C I. Bargoens van Holland: De gelukte list (1689-1690) [Bron
3]
Het oudste Bargoens voor Holland vinden we in een blijspel: De gelukte
list.Ga naar eindnoot242 Het stuk dateert uit 1689-1690 en is gemaakt
door een van de leden van het kunstgenootschap N.V.A. In het tweede bedrijf, eerste toneel,
wordt een stelletje dieven sprekend ingevoerd. Het Bargoens (zoals ze hun taal noemen) is in
de tekst opgenomen zonder vertaling en zonder dat het door een bijzondere letter aangegeven
is. Een enkel woord als stapje slierme kan ik niet vertalen.Ga naar eindnoot243 Het enige Joodse (?) woord dat we aantreffen is poen. Het
grootste deel van de Bargoense woorden uit het blijspel is in de moderne geheimtalen door
Joodse vervangen:
Blijspel
|
Latere geheimtaal
|
verhaaren
|
gannefen, gappen, stelen |
loense keet
|
sjofel bajis, slecht huis |
feem
|
jat, hand |
kibbige poen
|
kousjere mesommen, goed geld |
vosjes
|
joedjes, gouden tientjes |
sprikkels
|
jatten, handen |
kappen
|
smoezen, praten |
Tegen 1700 was de Joodse invloed op de geheimtaal nog gering. Dit blijkt ook uit de volgende
lijst.
| |
C II. Geheimtaal van Cartouche (1731) [Bron 5]
Deze geheimtaal, blijkens de hele woordvoorraad voor het grootste deel dieventaal,Ga naar eindnoot244 vinden we in Cartouche.Ga naar eindnoot245 De
uitgever zegt in z'n ‘Bericht aan den Dichtlievenden Leezer’:
De Drukker heeft, in navolging van den Franschen, achter dit werkje geplaatst twee
woordenboekjes, namentlijk, het eene met Nederduitsch voor, en het Bargoens’
er tegen over, en het andere met het Bargoens voor en het Nederduitsch'
erover: meer om zijn voordeel dan om dat gij een kwaad gebruik van die taal zoud maaken
(l.c. p. 6).
Achter deze eerste lijst heeft de uitgever geplaatst het Woordenboek van het
Oud Bargoens en Duitsch. Deze lijst is een slechte afdruk van die uit het Liber Vagatorum. Het merkwaardige ervan is de aankondiging als ‘Oud Bargoens’. Ik mag
dus aannemen | |
| |
dat de eerste lijst, modern Bargoens, uit 1731 is. Deze lijst is
bijzonder belangrijk en is weinig bekend. Ze bevat 351 woorden die tot de geheimtaal van de
Hollandse grote steden behoren. Ik vermoed dat ze Amsterdams zijn, evenals die in c i. Het enige Joodse woord dat we aantreffen, is weer poen
‘geld’ (ook poejer). Toch kwamen de dieven al met Joden in aanraking, zoals
het woord platte Kaf ‘smous, die gestoole goedt koopt’, aantoont. Maar op de
geheimtaal heeft het Jiddisch nog niet ingewerkt.
| |
C III. Geheimtaal (1769) [Bron 7, 52]
We bezitten uit ±1769 een zeer belangrijke notitie van geheimtaal.Ga naar eindnoot246 Ze bevindt zich in het Algemeen
Rijksarchief (Hof, verspreide stukken 251). Dr. Meilink zond me het hs. tegelijk met de
processtukken van de Brabantse Bende (zie c iv). Het bevat echter geen
woorden, door de leden van deze bende gebruikt, zoals een mededeling van Jos. Maria Wagner zou
doen denken.Ga naar eindnoot247 Deze schrijft bij no. 113 van z'n bibliografie:
Die Akten dieses Prozesses gegen Jan den Brabanter, Everard Engelen und Cons. sind
noch auf dem Kgl. Archive im Haag vorhanden. Herr Sous-Archivar van den Bergh hatte die Güte,
mir daraus eine grössere Anzahl bargoenscher Wörter mitzuteilen.
De geheimtaal van de leden van de Brabantse Bende zullen we in c iv zien;
ze is heel anders dan die van deze lijst.
De mededeling van Jos. Maria Wagner berust op een vergissing: de heer Van den Bergh meende
dat de woordenlijst bij de processtukken van de Brabantse Bende hoorde.
Het onderhavige handschrift, door mij t.a.p. kritisch uitgegeven, heeft tot opschrift:
Tael of Expressie van eenige Woorden onder de schelmen gebruikelijk mitsgaders een
zamen gevoegd opstel van de zogenaamde Bourgondische Die-ven-taal alsmede van de Smouse, Dieve
en Landlopers Taal, opgegeven in s' Hage den 17 Augusti 1769.
In deze lijst treffen we, naast vele Zigeunerwoorden (zie hoofdstuk v),
talrijke woorden aan die van Joodse oorsprong zijn. Of ze alle in Holland gebruikt werden,
betwijfel ik. De samensteller heeft zeker uit één Duitse lijst geput, namelijk: J.J.
Bierbrauer, Beschreibung Derer Berüchtigen Jüdischen Diebes-Mörder-und
Rauber-Banden... enz. (Cassel 1758).Ga naar eindnoot248 In het
voorbericht vinden we de eerste oorspronkelijke classificatie van de dieven na die van het Liber Vagatorum. Deze classificatie nu is op één woord na (Kuttenschieber) geheel, hoewel verkort, overgenomen. Men vergelijke:
| |
| |
Bierbrauer
|
Hs. 1769
|
Schrencker werden indessen diejenigen genannt, welche gemeinlich
scharf geladene Sack-Pistohlen und Diebes-Instrumente versteckt bei sich tragen, mit
zusammengesetzten Kräften gewaltsame nächtliche Einbrüche verrichten, alsdann Schränke,
Kisten und Kasten aufschlagen oder erbrechen, alles ihnen Anständige daherausnehmen und
wann sich etwa die Leute wiedersetzen oder zur Rettungs-Beförderung Lermen machen wollen,
selbige Koochen. d.i. vergewaltigen, binden und schlagen oder wohl gar
ermorden. |
Schrenckers (N.B. Kas. Lt.)Ga naar eindnoot249
Zijn
moordenaars en Dieven en die met zak pistolen, dief en breek ysers, en andere Instrumenten;
heijmelijk voorsien zijn. (Het woord is in geen enkele Nederlandse lijst te
vinden.) |
|
|
2 Boskenner pflegen sich in Kleidern ziemlich propre aufzuführen,
reisen gemeinlich zu Pferde, kehren in die vornehmste Wirtshäuser ein und haben
Diebes-Instrumente bey sich, mit welchen sie des Nachts alle Schlösser dermaszen geschickt
zu eröffnen und wiederum zuzuschlieszen wissen, dasz es niemand hören noch gewahr werden
kann; bestehet der Diebstahl in Waaren, Kleidern oder andere schweren Sachen, so werfen sie
solche ihren vor denen Fenstern darauf lauernden Cammeraden zu; gerathen ihnen aber baare
Gelder oder Pretiosa in die Hände, so stecken sie solche zu sich, bezahlen des folgenden
Morgens die Zeche und reisen getrost ab, nehmen jedoch eine ganz andere Route, als sie im
Wirtshause angegeben. Selbige gehören zwarn zu denen vorigen, jedoch mit dem Unterschied,
dasz alle Boskenner zugleich Schrencker sind, die
wenigste von diesen hingegen genugsames Ansehen und Geschicklichkeit haben, jener
Diebes-Streiche zu bewerkstelligen. |
Boskenners (N.B. Kas. Lt.) Geven haer uit
voor fatzoenlijke Luijden, en gaen in de voornaemste Herbergen Logeeren: dragen bij zig
dieven gereedschappen; daer zij 's nachts kasten en kisten behendig meede openbreeken en
alzoo steelen. (Dit woord is in geen Nederlandse lijst te vinden.) |
| |
| |
3 Roller lassen sich die Bärthe völlig abscheeren, geben sich
alsdann vor Christen aus, kommen gegen Abend in die aufm Lande an denen Haupt-Strassen
gelegene Wirtshäuser, worinnen Fuhr-oder Handelsleute logiren, legen sich zu selbigen auf
Streue und sobald diese ermüdeten Leute hart eingeschlafen seynd, schneiden sie ihnen
entweder die Katzen mit dem Geld vom Leibe herunter oder ziehen die Geld-Beutel aus deren
Kippen gemächlich heraus und schleichen davon. |
Rollers (N.B. Kas. Lt.) Laten zig den baerd
afscheeren en gaen in fatzoenelijke Herbergen logeeren: en aldaer handel drijvende luijden,
meede logeerende, 's-nagts besteelen. (Ons woord zakkenroller is wel
hetzelfde; dit is echter algemeen Nederlands geworden en komt in de latere
geheimtaallijsten niet meer voor. Cartouche 1731 heeft nog: Rolder, Dief
die het geld uit de zak steelt.) |
|
|
4 Schottenfeller oder Uffthuner gehen in die
Kram-Läden unter dem Vorwand etwas zu kaufen, wehrendem Handel aber stecken sie einige
Waaren in die auf der linken Seite des Rock-Futters gemachte Oefnung dermaszen geschwind
hinein, dasz es niemand so leicht merken kann. |
Schottenfelters (!) of Uffthuners. (N.B. Kas. Lt.) Gaen in de kramen of winkels onder voorwendsel van iets te koopen
en steelen ondertusschen al wat ze magtig kunnen worden. (Komt in de Nederlandse
lijsten niet voor.) |
|
|
5 Marschandiser begeben sich zu Wechseleren, Jubilirern, Uhrmackern
und Goldschmieden, stellen sich an, als ob sie Geld verwechseln oder etwas kaufen wollten
un wann ihnen alsdann Baarschaften oder Pretiosa vorgelegt werden, so wissen sie durch
allerhand mit denen Händen machende Grimassen etwas zwischen die Finger oder in ihre darzu
aptirte Rock-Ermel hinein zu practiciren. |
Marschandisers (N.B. Kas. Lt.) Geven sig
voor koopluij uit die bij de Juweliers, Horlogiemakers, Goud en Silversmeeden etc. gaen en
alsoo haer malitieuse Diefstallen pleegen. (Van de Nederlandse lijsten geeft alleen
Cartouche 1731 deze categorie: Marchandiser op doen: Dief, die onder
schijn van iets te koopen 't goedt uit de winkel steelt.) |
|
|
6 Kuttenschieber |
Deze categorie ontbreekt. |
|
|
7 Esckocker oder Lohu streichen zur Winterzeit
Morgens und Abends, wann es noch dunkel ist, herum und wo sie eine Hausthür offen sehen,
begeben sie sich heimlich hinein, bemächtigen sich derer Meubles, welche ihnen am ersten zu
Gesicht kommen und schleppen solche eiligst hinweg. |
Echkockers (N.B. Kas. Lt) of Lohu. Zwieren 's morgens en 's avonds als 't nog donker is om, en een huisdeur
open vindende plegen zij hare diefstallen. (De woorden komen niet in Nederlandse
lijsten voor.) |
| |
| |
8 Iomackener gehen zur Sommerzeit in denen Dörfern herum und falls
sie alsdann wahrnehmen, dasz die Leute sich allesamt aus einem Haus zur Feld- und
Garten-Arbeit begeben haben so eröffenen oder erbrechen sie die kleine Nebenthüren in denen
Scheuren oder Stallungen und hohlen heraus, was ihnen am besten anstehet. |
Iomackeners (N.B. Kas. Lt.) Gaen meest 's
Zomers ten platten lande omswerven en als de huizen der Dorpelingen gesloten en dezelve in
't veld werkende zijn, de deuren dan weeten te openen, of in te breeken, en pleegen als dan
hunne snoode dievstallen. (Komt in de Nederlandse lijsten niet voor.) |
|
|
9 Schockgänger werden die Markt-Diebe genannt, deren seynd
gemeinlich drey bey einander: der erste feilschet zum Schein mit dem Kaufmann über ein
Stück Waar, der neben ihm stehende zweite passet indessen die Gelegenheit ab etwas aus der
Krambude zu entwenden und solches dem hinter im laurenden dritten rückwarts ohnvermerkt
zuzureichen, welcher sich sodann eilend fort-packet; wird er aber mit dem Corpore delicti,
ehe er solches in Sicherheit bringen können, atrapirt, so bestehet dessen Rechtfertigung
gemeinlich darinnen, dasz er ein Schnurr-Jude seye, welchem ein anderer ihm unbekannter
Handels-Jude die Waare gegen ein Batzen Trinkgeld ins Wirthaus zu tragen anvertrauet habe. |
Schockgangers (N.B. Kas. Lt.) Noemt men
Marktdieven, die gemeenlijk met haar driën zijn, den eenen wat Waeren beziende en quasi wat
staande te dingen, terwijl de anderen ondertusschen hare diefstallen plegen. (Het
woord, dat in meerdere Duitse lijsten voorkomt, ontbreekt bij ons.) |
|
|
10 Kisler treiben die Beutelschneiders-Profession und stehlen denen
Leuten ihr Geld, Uhren, Tabatieren u. dergl. auf eine behende Art aus denen Taschen und
Hosen-Säcken heraus. |
Kislers (N.B. Kas. Lt.) Zijn de Meesters
Beurzensnijders, die vigilant zijn in 't Spolieeren, en dus van dien naam wel de
Capiteyne. (Komt in de Nederlandse lijsten niet voor.) |
|
|
11 Pottfenner schiessen denen Gaudieben absonderlich Schrenckern und
Boskennern auf ihre vorhabende Massematten mit dem Beding Geld vor, dasz sie ihnen
hiernächst die gestohlene Waaren in desto wohlfeilern Preis überlassen werden. |
Portfenners (!) Zijn zodanige, die de Gauw dieven, vooral de
Moord- en dievagtige Schrenkers en Boskenners op hun voorgenomene Expeditie eenig Geld op
de hand schieten, onder die mits, dat de gestolene goederen alsdan voor een koopje aan haar
worden geleeverd. |
| |
| |
|
(Komt in de Nederlandse lijsten niet voor.) |
|
|
Hierzu kommen nun auch noch die sogenannte Baldober oder
Aus-Kundschafter derer Massametten; diese aber sondern sich wiederum in drey besondere
Classen ab. |
Baldobers (N.B. Kas. Lt.) Bestaan in
driederleij zoorten, en zijn Subtile Dieve makelaars, die wel zo zeer in perzoon niet
medegaan, maar egter de occasie om dievstallen te plegen uitspionneeren, en 't Secreet daar
van aan hunne makkers opgeven. (Dit woord is wél bekend.) |
De overeenkomst is wel duidelijk. Ik geloof dan ook dat de bewerker de Casseler lijst gekend
en vrij vertaald heeft. Ik acht me daarom niet gerechtigd de Joodse woorden van deze groep mee
te tellen bij het bepalen van de Joodse invloed. Baldober zonder ik ervan
uit. Dit woord treffen we ook aan in de lijsten onmiddellijk na 1769.
De volgende Joodse woorden blijven nu over.
aggelen, eten |
baldobers, personen, die een gelegenheid tot diefstal uitspionneeren.
Pol. en Voorz.: ba'al dowor ‘heer van 't woord, woordvoerder’ enz...; ook
‘informator, rechercheur’. |
besiastert zijn, sat zijn (vgl. sjikker-sikker) |
beyes: de - is vervloekt, vast verknold, inkomen: wij sullen daer
beswaerlijk inkomen. De bet. is ‘huis’. |
blette geholgt, verjaegt of gemist. Pol. en Voorz.: peleitoh ‘ontvluchting’ en halchenen ‘gaan lopen’ (Hebr. hôla'ch). |
bosser, vleesch; Hebr. bôsor |
cabber, kammeraet. Pol. en Voorz.: gàwer, goweir
‘collega, vriend’. |
caffer, een, een boer |
camberous, een, een kamer Bischoff: chawrusse:
1 ‘Genossenschaft, Gesellschaft, Verein, Anhang’ (rabb. chabrôthâh); 2
(Diebs-, Gauner-)Gesellschaft (G). |
capore: hem doen -, moorden of vermoorden |
couser, duyster. Pol. en Voorz.: kosheir ‘geschikt,
bruikbaar, in orde, geoorloofd, voor gebruik geschikt, betrouwbaar’. (Waarschijnlijk
hetzelfde woord: als het duister is, is het er couser ‘geschikt voor
diefstal’.) |
dielis, deur Bischoff: dèles, der, die Tür;
Hebr. dèleth. |
dofis, gevangenhuis Bischoff: tôfes ‘Arrest’;
rabb. thâphêss, van Hebr. tâfas ‘grijpen, gevangennemen’. |
gallagh, pastoor. Pol. en Voorz.: ǵalog ‘die
toegestaan heeft dat men hem scheert, iemand met de tonsuur, roomskatholiek geestelijke,
pastoor’. |
ganniff, dief |
gegem sourem, jenever
Gegem is jajim, Hebr. ja'jin ‘wijn’.
Sourem van Hebr. sâra'ph ‘branden’ (vgl. ‘Louter
Lekoris’: janzoref). |
| |
| |
getalt, opgehangen Hebr. thâlâh ‘ophangen’ (zie
telleeren). |
Golden Mokem, Amsterdam. Pol. en Voorz.: ǵodaul
‘groot’; mokem ‘stad’. Het geheel is dus Grootmokum. |
gom, de, dag, de dag. Pol. en Voorz.: jom, jaum ‘de
dag’. (Voor wisseling Anlaut G en J vgl. het aangehaalde artikel, s.v. gom.) |
innert, beul Avé-Lallemant iv p. 427, leidt
het woord af van Hebr. ana, ono; innui ‘die Qual, Folter, Tortur’. |
iijsje, vrouwspersoon (is isch van b i) |
jaske, klerk (lees: ‘kerk’). Avé- Lallemant schrijft over dit
woord het volgende (iv 550): Die Etymologie ist sehr dunkel; weder im
Deutschen, Slawischen, Romanischen, noch Zigeunerischen findet sich ein auch nur ähnlich
lautender Name. Möglich ist, dasz hier die jüdischdeutsche Abbreviatur: Jisch koëch, jaschke
(jejascher kochacho, Gott möge deine Kraft führen), als Dank für empfangenes Gutes vorliegt. |
joussen, slaepen. Bischoff: jôsch'nen ‘schlafen’
(Hebr. jáschân). |
kasser, varken. Bischoff: Aram. chasîr ‘Schwein’. |
kim, kiem, smous. De gewone vorm is kajim. |
kilff of kileff, een, een hond |
klasseija, glasse,Ga naar eindnoot250 pistool. Mieses (Die Jidd. Spr., p. 217): Klajsajyn ‘wapen in het algemeen’. |
kijsiff, silver. Pol. en Voorz.: késèph ‘zilver,
geld’. |
la fonis, maeneschijn. Bischoff: lewône, die, der
Mond. Hebr. lebânâh (Pol. en Voorz.: lewônôh). |
leggem, brood |
leijel, de, de nagt. Pol. en Voorz.: leil ‘nacht’. |
malbo, kleederen (ook malbois) |
masteren, klappen. Avé-Lallemant iv 571: van Hebr.
mosar ‘verraden’. |
mattaf, kelder. Avé-Lallemant iv 572: mattow ‘de kelder’. Van Hebr. bijw. matto ‘naar beneden’. |
memler, koopman. Pol. en Voorz.: mimkor ‘verkoop’. |
meijem, wijn (!). M.i. een contaminatie van majem en
jajem ‘wijn, jenever’. Meijem sourem, wijn. |
meijes, geld |
mokum, mokem, stad |
mousen, spreeken. Bischoff: Hebr. môschêl
‘vertellend’. |
mijem, water |
naafke, hoer. Pol. en Voorz.: naphqo ‘uitgaanster’. |
neris, licht. Pol. en Voorz.: neir ‘licht, lamp’. |
poen-bucht, geld |
roune, sien. Bischoff: Hebr. râ'âh (Aschken. rô'ôh) ‘zien’. |
saccum, sakkem, mes |
schabber, breek-ijzer. Bischoff: Schabber, der
‘Brecheisen’, von Hebr. schâba'r ‘brechen, zerbrechen’. |
schiks, meyd |
schoffert, schout. Bischoff: Schoifet ‘Richter’
(Hebr. Schôphêt). |
smeer, de, wagt, de wagt. Pol. en Voorz.: shemiroh
‘inachtneming, wacht; toezicht’. |
soeye vos, goud. We hebben hier met twee woorden te doen: soeye en vos. Soeye is zohow ‘goud’ (zie sjoof). |
sossem, een, een paerd |
sourem (meijem), wijn. Bischoff: Hebr. szâra'ph
‘branden’. |
swegten, drinken. Bischoff: Hebr. schâpha'ch
‘gieten’. (Avé-Lallemant leidt het woord af van sowach ‘slachten, offeren’
en sewach ‘het offer’.) |
| |
| |
telleeren, rabracken. Avé-Lallemant leidt het af van Hebr. thâlâh ‘hangen, ophangen’ (zie getalt). |
totes, gevange worden. Totes is zeker een
schrijffout voor tofes, tofis, een woord dat wel bekend is (zie artikel
i.v. Totes). Bischoff: rabb. thâphêsz ‘gevangen’. |
vernollen, sluyten. Bischoff: Hebr. nâ'a'l
‘grendelen’. |
versommen (versonneren), vergeven. Pol. en Voorz.: sam ‘balsem’ (bij Avé-Lallemant ook nog ‘vergift’). |
ysjes intje, rooktabakdoos. Bischoff: Hebr. 'èsew
‘gras, kruid’. |
In totaal constateren we 59 woorden van Joodse oorsprong op ±300. Verschillende van deze
hebben we ook in de zuidelijke lijsten opgemerkt: aggelen, beyes, caffer, capore,
ganniff, iijsje (isch in b i), kim,
kilff (keilef), leggem, malbo, meijes, mokum, meijm,
poen, saccum, schiks, sossem. Deze woorden gaan over de gewone zaken die zwervers
bezighouden: eten, brood, de boer en de hond, kleren en geld, een paard en een meid. De nieuwe
woorden in onze lijst dragen een heel ander karakter en zijn voor een groot deel
dieventaalwoorden: pistool, zilver, maneschijn, nacht, kelder, praten, licht, zien enz. zijn
begrippen die tot het dievenvocabulair horen. Het percentage Joodse woorden, bijna 20, is
opvallend groot voor deze tijd. De noordwestelijke lijsten leverden tot nu toe, op één woord
(poen) na, geen Joods op. De Joodse invloed begint in deze groep dus in de
eerste helft van de 18de eeuw, toen, zoals de geschiedenis ons leert, de Joden als venters en
kramers de boer optrokken (hoofdstuk iii, ‘Verbreiding van de Joden op het
platteland’). De oude geheimtaalwoorden worden nu door Joodse verdrongen. In onze lijst komen
de oude woorden nog voor naast de Joodse. De oude woorden in de noordwestelijke groep zijn in
de moderne lijsten voor een deel verdwenen (in het Bargoens van het zuiden bleven er vele) en
de Joodse zijn ervoor in de plaats gekomen. We zullen de begrippen waarvoor in deze lijst
Joodse en niet-Joodse woorden bestaan, eens naast elkaar zetten.
aggelen
|
botten, eten |
besiastert zijn
|
buys zijn, dronken zijn |
beyes
|
kit, huis |
caffer
|
hoers (lees: hoets), boer |
camberous
|
hits, kamer |
capore
|
molle, dood |
dielis
|
val, deur |
dofis
|
kitje, gevangenis |
gallagh
|
primer, pastoor |
gegem sourem
|
gevinkelde, neuri, jenever |
gom
|
hellig, dag |
iijsje
|
gees, vrouw |
joussen
|
luymen, slapen |
jaske
|
zanke, kerk |
kasser
|
vroeterman, varken |
kijsiff
|
kriem en roep, zilver |
leggem
|
losje, hoest, brood |
| |
| |
leijel
|
deen, nacht |
masteren
|
knoesen, klappen, verklikken |
mattaf
|
dieperik, kelder |
meijem
|
hespe, mool, wijn |
meijes
|
bugt, geld |
moers
|
bugt, geld |
mousen
|
kappen, spreken |
naafke
|
mot, hoer |
poen
|
bugt, geld |
prince beijes
|
katelerke, kasteel |
schoffert
|
moskero, schout (Zig.) |
smeer
|
gaff, de wacht |
soeye
|
sonnekrij, goud (Zig.) |
sossem
|
trapperman, paard |
sourem
|
hespe, wijn |
swegten
|
buijsen, drinken |
We zien dan dat 33 van de 59 Joodse woorden voorkomen naast oude geheimtaal-woorden. Van
deze oude woorden worden de volgende in De Boeventaal, dat wel alle woorden
geeft uit de noordwestelijke groep, niet meer genoemd: hoers, hits, gevinkelde,
hellig, vroeterman, hosje, hoest, deen, knoesen, dieperik, hespe, bugt, kappen, mot,
katelerke, moskero, gaff, sonnekrij, trapperman.
De Joodse woorden van 1769 zijn ook wel niet alle gebleven, maar een groot deel treffen we
toch nu nog aan in plaats van de verdwenen niet-Joodse oude woorden: caffer,
jajem, janzoref, jom (jontef), niese, gazzer, kesef legem, majem, moos, smoezen, nefke, poen,
smeris, zoof, sossem.
Hieruit blijkt dat de oude geheimtaalwoorden door Joodse verdrongen worden in twee tempo's:
1 Joods naast Oudbargoens; 2 Joods.
Hóe precies de Joodse woorden ontleend zijn, direct of indirect, is niet uit te maken. Het
meest waarschijnlijk lijkt me dat het Joodse element in de dieventalen overgenomen is van de
Joodse elementen van de dievenbendes. De nu volgende lijst versterkt m'n vermoeden.
| |
C IV. Geheimtaal van de Brabantse Bende (±1800) [Bron 8, 53]
In het laatste decennium van de 18de eeuw opereerde in West-Europa een dievenbende van
ontstellende brutaliteit. Jos. RusselGa naar eindnoot251 geeft over deze benden enkele inlichtingen. Deze zijn echter, evenals het
woordmateriaal dat hij brengt, niet betrouwbaar. Jos. Russel ziet overal Joden. Op 49 leden
van de Brabantse Bende telt hij 32 Joden; z'n woordenlijsten geven alleen Joodse woorden. Deze
zijn overgeschreven uit het werk van B. Becker: Actenmäszige Geschichte...
Cöln 1804.Ga naar eindnoot252 De
grote fout die Jos. Russel, B. Becker e.a. maken, is deze: ze noteren alleen woorden die hun
volkomen vreemd voorkomen, dus Joodse; maar woorden als vinken, het zoek maken,
koffijboonen enz. komen hun, zo los beschouwd, bekend voor en worden dus verwaarloosd.
Het resultaat is dan een lijst met 100% Joodse woorden, die dan bewijzen moet dat de dieven
allemaal Joden waren. Dit soort lijsten wekte terecht | |
| |
bij Loewe, Mieses e.a.
ontstemming op. Daar ook Wagners bibliografie melding maakt van een groot aantal woorden uit
de processtukken van de Brabantse Bende (zie noot 247), heb ik deze stukken zelf doorgewerkt.
Ze berusten in het Rijksarchief, onder de no's 5595 i, ii, 5590 i enz. en zijn zeer uitgebreid.
De Brabantse Bende was een deel van een wijdvertakte bende. De uitlating van één van de
verdachten tekent de situatie het best. Dina Jacobs, de vrouw van Picard, een van de hoofden,
zegt namelijk voor de rechtbank van het departement te Jemappes:
Qu'il est de sa connaissance qu'il existe des bandes de brigands: Savoir l'une
dans les environs de Paris: la seconde en Hollande et la troisième dans les environs d'Anvers,
la sixième dans les environs de Lille et la septième dans l'arrondissement du Tournaisis: que
de ces sept bandes celle de Paris est la plus forte: que les chéfs de ces diverses bandes sont
nommés Picart son mari qui ordinairement avoit sous ses ordres 40 à 50 brigands. François et
Jean Borspecq, frères, ordinairement habitant de Cologne ... enz. (Deze F. en J. Borspecq zijn
de tweelingbroeders Jan en Cis Bosbaeck.) A lui demandé ou se tient la bande d'Hollande.
A répondu dans les villes de Flessingue, Middelburg, Sas de Gand et leurs environs ... que
cette bande est composée de Juifs et d'autre individus dont le chef se nomme Jean Borspecq...
Uit een verhoor van dezelfde Dina Jacobs (een Jodin), drie dagen later, noteer ik:
...A répondu que Jean Borsbecq (!), natif d'Anvers chrétien, est le chef; qu'il ne
souffre que des chrétiens dans sa bande, qu'il ne peut souffrir les Juifs, qu'il en tue même;
qu'il ne souffre que deux Juifs qui sont ses favoris ...
Deze twee uitingen zijn wat het aantal Joden van de bende betreft, met elkaar in
tegenspraak. Op deze tegenstrijdigheid wordt in de stukken niet gewezen.
De geestelijke vader van deze bendes is Jacob Moyses uit Winschoten, wiens dochters met de
christelijke bendehoofden trouwden.
... A répondu: que Jacob Moijse son père recèle et vend les vols, qu'il entretient
une correspondance avec toutes les brigades des voleurs: qu'il désigne les maisons et les
endroits pour commettre les vols.
Ook Sara, de vrouw van Jacob Moyses, van geboorte christin, ‘tient le fil de la
correspondance’.
We zien dat in deze bende, vooral onder de leiders, Jood en christen sterk vermengd was.
Onder de mindere goden ontmoeten we vooral bij de benden die in Den Haag en Amsterdam berecht
zijn, niet veel Joden. Ziehier enkele van hun namen uit het proces tegen Adrianus
Bosbaeck:Ga naar eindnoot253 Everard Engelen, W. van de Wiel,
Hein Surel, J.G. Waltelingh, Jan Baas, M.W. Waltelingh, F. Metzger, Abram Levy
Singer, G. Geessing, A. Jaspers, J. Mozes Lion. Slechts twee Joden.
| |
| |
De leden van de bende komen uit alle delen van het land: Leerdam, Amsterdam, Rotterdam, Den
Haag, Nijmegen, Den Bosch.
Precies te bepalen wáár de geheimtaal ontstaan is, is onmogelijk. Maar ik meen ze veilig tot
de dieventaal van de Hollandse steden te kunnen rekenen. De naam ‘Brabantse Bende’ is te
danken aan de aanvoerders, die Brabanders waren. Ook had ze een tijd haar hoofdkwartier in Den
Bosch.
De woorden zitten door het hele proces verspreid. De Nederlandse onderzoekingsrechters
hebben verschillende keren veel moeite gehad achter de betekenis van een woord te komen, hele
verhoren draaien bijvoorbeeld om de betekenis van het woord marremoekomt
‘alibi’. Maar er is niemand op het idee gekomen de beklaagden eens systematisch over hun
geheimtaal te ondervragen.Ga naar eindnoot254 Licht was er één geweest die geklapt had. Het materiaal dat
ik nu kan geven, is onvolledig en bevat alleen de termen die in het proces ter sprake gekomen
zijn. Van twee woorden, een Nederlands en een Joods, voor één begrip, is hier dan ook geen
sprake. Die krijgt men alleen bij ondervraging.
Ik laat hier de hele lijst volgen om aan te tonen dat we hier met een dieventaal te doen
hebben waar het Joodse element, vooral ook in verband met de tijd (1798-1800), zeer belangrijk
is in verhouding tot het Nederlandse.
Bulthoever: ‘Smoelken Mons is de bulthoever’, of
‘heeft de geleegenheid tot die braak aan de hand gedaan’. We hebben hier te doen met baldower, Pol. en Voorz.: ba'al dowor. |
Beys, huis. Pol. en Voorz.: baïs ‘huis’. |
Bikkementis: ‘Daar is Reedelijk bikkementis’ (brief
van Abram Levy, die hier het hém toch zeker bekende Joodse woord achiel
niet gebruikt; het is dus hier niet zó dat de Joden alleen de Joodse woorden gebruiken). |
Bargoens: ‘Dat voorts dezen Gev.e nog eenige
vreemde woorden gebruikende, hij Gev.e heeft gevraagd: “Wat is dat?”
Beantwoord: “wel weet je dat niet, dat is borgoens.”’ De
onderzoekingsrechter vraagt echter verder niet naar die woorden. Hij noteert er tenminste
geen. |
Bruiloft: naar een - gaan, op een braak uitgaan. De beklaagden Jansen en Smit zeggen niet te weten wat dat woord betekent. |
Chnelles, signifie: ‘pistolet’. Staat in de Franse processtukken.
Ditzelfde woord vind ik bij B. Becker (Kluge l.c. p. 275), die een geschiedenis gegeven heeft
van de roverbenden aan weerszijden van de Rijn. Dat is woordmateriaal van dezelfde benden als
waarvan hier sprake is. |
Clemondes: ‘Of die kisten en kasten niet zijn opengebroken door middel
van een ijzer, 't geen zij gewoon waren te noemen clemondes en Jan de
Brabander gewoonlijk bij zich had?’ Avé-Lallemant: Hebr. k'le umonus
‘Handwerksgeräth’. |
Fretboonen: ‘Engelen had altoos twee wat in grootte verschillende
fretboonen bij zich ... hij had dezelve o.a. verstooken achter een spiegel.’ Ik kan niet
nagaan wat met dit woord bedoeld wordt. |
Coffij boontjes, lederen mutsen. |
Feffere und Salz (ou poivre et sel), les munitions d'armes à feu. Uit
de Franse processtukken: verhoor van Dina Jacobs. Deze sprak dus Duits, waarschijnlijk
Jid- |
| |
| |
disch. Een kleine aanwijzing dat de Joden van de bende nog Jiddisch
spraken. |
Gebaldhoeft: ‘De vrouw van de C. heeft de voorz. braak gebaldhoeft’ (zie bulthoever). |
Gebriesseld: ‘Hij had dezelve (panache) gebriesseld,
dat is gestoolen onder schijn van in een winkel een panache te willen koopen en uitzoeken.’ |
Geld verdienen: ‘Dat hij wel meer zoo geld met Jan de Brabander
verdient hadt’ - ‘dat hij daardoor verstond: “steelen”.’ |
Gelikt: ‘Toen Ik hoorde dat G. gelikt was’ (gevangen). |
Gemarwicht: ‘Wat kan het scheelen, al heb ik hem gemarwicht’; dit woord werd meermalen gebruikt en betekent ‘stelen’. Staat in verband
met rewach ‘winst’. Pol. en Voorz.: réwag ‘voordeel,
winst, rente’. |
Gochem: ‘Dit was hem verhaald door een Kastelijn nabij Grave, die
zedert lange Jaaren Gochem is, en door dieverijen zijn fortuin gemaakt
heeft.’ Pol. en Voorz.: gochom ‘wijs, verstandig’. |
Gochemme: ‘Op jou en Engelen vertrouw ik als mijn braafste Gochemme’ (brief van Abram Levy Singer aan Jan de Brabander). |
Handler-hhasner, signifie ‘saisir, lier des hommes, les assassiner,
massacrer’ (uit Franse processtukken). Voor handler vgl. Avé-Lallemant ii 236, iv 290, 547; hhasner (!) kan ik
niet thuisbrengen. |
Harous daar: Jan de Brabander heeft geroepen, harous
daar en vervolgens zijn zij heengegaan (waarschijnlijk heraus: sluit
aan bij de Duitse woorden uit de Franse stukken). |
Kattebakken haalen: Getuige (Geesing) zegt de betekenis niet te
kennen; ‘of hij dan niet weet dat zulks beteekent: het geld uit de Laden of Mandjes van de
toonbank, of wel èn Laden en geld, te steelen?’ Getuige: zegt daar niets van te weten. |
Keeten opmaken: ‘Ze hebben op de Zeeuwsche stroomen gekruist, om massematten op te zoeken of Keeten op te maken, daardoor
verstaande bakhuysjes waarin de Lieden aldaar gewoon zijn hun brood te bakken en dagelijks
huys te houden’ (verhoor van V.d. Wiel, geboren te Gorkum, wonende te 's-Hertogenbosch). |
Lampte, ‘denoteerende het allarm, sein in geval van verrassing’.
‘Dondersche mof! Roep je lampte voor een kalf? Twee à drie boeren, dan is
't nog geen lampte.’ Pol. en Voorz.: lamdon. Avé-Lallemant iv p. 564 s.v.
Lamdon; van lomad ‘geleerd’, waaruit ‘oppasser’. |
Ligt: het groote -, ‘hebbende deeze zoogenaamde captijn bij 't pleegen
van den Diefstal een soort van een Flambouw of dik piktouw in de hand, waarvan 3 à 4 strengen
in brand en dezelve ongeveer dertien à veertien duymen lang was, werdende door de Dieven
genaamd het groote Ligt.’ |
Luymen, slapen. |
Maayem Koorem, ‘'s morgens maayem k. te sasselen’
(brief van L. Singer). Ik vermoed dat jain sôrof ‘brandewijn’ bedoeld
wordt. In Twente noteerde ik het rijmpje: janzoref is mekoref (Jiddisch Jaïn soref is zijn koref ‘bloedverwant, neef’). Het tweede
deel van dit rijmpje zou wel eens in plaats van het eerste gebruikt kunnen zijn.Ga naar eindnoot255 |
Maling: ‘Ik moet ze wel geven of hij zou mij een maling maken’ (waarschijnlijk ‘zou mij verraden’). |
Marre moekomt: verschillende getuigen weten niet wat het betekent. Is
door de rech- |
| |
| |
ters op het gehoor opgetekend. ‘Maremokum, der Hinweis auf einen
Ort, Ortsanzeiger, der falsche betrügliche Beweis des Alibi, der falsche Alibizeuge
selbst.’Ga naar eindnoot256 Hebr. moro'oh-ro'oh ‘zien’ en mokom ‘plaats’. ‘Es ist eine herbe Wahrheit, dasz sich besonders christliche Zeugen immer bereit finden lassen, für Geld das Maremokum zu beschwören,
ja dasz manche ein stehendes Gewerbe davon machen, während die Zahl der Juden dagegen immer
nur sehr gering ist’ (Avé-Lallemant deel ii p. 84). |
Marremookum: ‘Doch (dat hij) dien nagt op marremookum geweest was, zooals zij dat noemen, dat is bij een ander aan Huys, omme
alzoo te kunnen bewijzen dat hij daar niet bij was geweest’ (brief van Levy Singer aan z'n
vrouw). |
Marmokum: ‘Gevangene weet niet wat het woord beduidt, ten waare zulks
beduiden mogt op een plaats geweest te zijn.’ |
Hebien masemaher, c'est à dire, ‘avez vous fait bonne capture’ (Fr.
proces te Jemappes). Pol. en Voorz.: maso umaton. Bischoff: Hebr. ma'asèh umatthân 1 ‘Handel und Wandel’; 2 ‘Geschäft, Diebbeute’. |
Massematten: ‘Zij waren op de massematten geweest’,
zij waren medeplichtig aan de diefstal. |
Massematten maken: ‘Of hij gevangene ook weet wat beteekend massematten maken’ (antwoord neen). |
Mokum, stad; mokumtie, dorp. (Hebr. mokom ‘plaats’.) |
Mos, vrouw. ‘Je mos zal sliegelen dat je niet in 't beys geluymt hebt’
(brief van Levy Singer aan Jan de Brabander). Avé-Lallemant iv p. 576: It.
mozza. |
Nehress, signifie ‘une bougie roulée’ (stukken uit Jemappes). (Hebr.:
nêr ‘licht’.) |
Onderleggers, ‘zekere houtjes onder een breekijzer gelegd tot het
plegen van meerdere forcie’. |
Ondergemakkerd: ‘Of Surel geen blauw geëm. goud horloge heeft ondergemakkerd, of achtergehouden?’ Hebr. makoh ‘slag’ (Pol.
en Voorz.); vgl. Duits: unterschlagen. |
Partous maken: Gevangene beweert het woord niet te kennen. ‘Of hij
gev. durft te ontkennen, dat zulks betekend opdringen om zakken te rollen.’ Later verklaart
hij het woord te kennen. |
Poorter blijven: ‘We zullen wel wat Poorter blijven,
maar dat is nies’ (wegblijven?). Brief van Abram Singer. Pol. en Voorz.: potur ‘vrij, kwijt’. Bargoens: Hij is poter ‘hij is weg’. |
Sasselen, drinken; Hebr. schâcha'r ‘trinken’
(Bischoff). |
Schliegelen: ‘Doch dat zij niet schliegelden en dus
wel los zouden komen’ (door een Jood aan Engelen verteld) ... ‘Hij moest geslicheld hebben, want dat ze hem anders niets zouden hebben kunnen doen.’ Bischoff:
sch'lîcher ‘Verräter, Polizeibotschafter’ (von rabb. sch'lîach). |
Schokere: ‘Qu'ils appellent l'instrument avec lequel ils forcent les
portes’ (mededeling Frans proces Jemappes). Van Hebr.: sogaur ‘sluiten’,
s'gaur ‘slot’? |
Spleeten: ‘Dat zij (en wel) Jacob Levi, Jan Zieberg en A. Hilssink ook
veeltijds tegen elkanderen van spleeten hebben gesproken’ (verhoor van Jan
Wieperfusz; J. Zieberg beweert niet te weten wat het is). |
Smoesen: ‘Wij zullen ze wel doen smoezen’ (Smit beweert niet te weten
wat het betekent). Het werd door Engelen en Jan de Brabander gebruikt. Opmerkelijk is |
| |
| |
hoe nog naar zo'n nu algemeen bekend woord gevraagd wordt, en hoe een dief nog
durft beweren het niet te kennen. Pol. en Voorz.: shemu'aus ‘praatjes’ (Sch'mû'ôth' ‘Gehörtes, Rederei’: Bischoff). |
Smeer: op - zetten, op schildwacht staan. Hebr. sch'mîrâh ‘Wache’ (Bischoff). |
Speentje: een - trekken: ‘Hij had in de kersnagt in de Boomskerk een
speentje getrokken’, een knipbeugel gestolen. |
Stomme zonden, sodomie? De betekenis is niet zeker op te maken. |
Turftrekken: Geesing beweert het woord niet te kennen. ‘Of zulks niet
bet. “zakken-rollen”?’ Zegt dat niet te weten. Zie Avé-Lallemant ii p.
223: Torf, vom Hebr. toraph ‘er hat zerrissen’, wovon teref ‘Beute, Speise’ - ‘Ist in der Gaunersprache die durch Raub, Ueberfall,
und Ueberraschung gemachte Diebsbeute, besonders die aus dem Taschendiebstahl gewonnene
Beute.’ |
Verkluften: ‘Zij zouden de schuitjes verkluften,
d.i. van verf en zeil veranderen; beteekenende het woord verkluften zoo veel als verkleeden.’
Bischoff: van rabb. killûph ‘schors, schaal’. |
Vinken: in de - vliegen, erin vliegen. ‘Dat zij vertrekken moesten
alzoo, eenige boeren over den dijk hun bespiedden, en dat zij dan allen in de vinken zouden
vliegen’ (verhoor Van de Wiel). |
Wieberig gaan, vluchten. Pol. en Voorz.: wajiwrag
‘hij vluchtte’. |
't Zoek maken: ‘De Herbergier had die persoonen als zijne vrienden
zijnde, 't zoek gemaakt.’ |
Van de 51 genoteerde woorden zijn er 26 van Joodse origine. Het percent wordt dus ± 50; dit
getal wordt hier m.i. sterk beïnvloed door het kleine aantal woorden dat de lijst bevat. De
geheimtaalwoorden voor de gewone begrippen ontbreken hier haast geheel. Die zullen wel níét
van Joodse origine geweest zijn. Als we dat aannemen, dan komen we tot de conclusie dat in de
dieventaal de Joden de leveranciers waren van een massa woorden, het inbrekersvak betreffend,
en dit niet altijd door indirecte ontleningen, of doordat men aan de zelfkant van de
samenleving toevallig een Joods woord hoorde, maar ook wel, en zeker in dit geval, doordat
Joden actieve leden waren van bendes.
Ik wees reeds op de woorden die mr. Van Hamelsveld noteerde.Ga naar eindnoot257 Deze zijn van leden van dezelfde bende. Er is
bij de groep die mr. Van Hamelsveld beschrijft, geen enkele jood: F. Jansen is Groninger van
geboorte, woonde laatstelijk te Rotterdam; F. de Smit, geboren te Gent, was brigadier in
keizerlijke dienst in Brabant, trok later naar Rotterdam; Andries Jaspers, geboren te Nijmegen
- later naar Amsterdam; Gerrit Geesing, geboren te Amsterdam, enz. We zien uit deze opgave van
namen nog eens weer dat de leden van de Brabantse Bende lang niet allen uit Brabant stammen en
dat we hun geheimtaal gerust als in Holland gesproken mogen beschouwen.
De woorden zijn voor een deel gelijk aan die welke ik gevonden heb:
| |
| |
*leyer, degeen die helper is bij het spelen met de vingerhoeden, die
quasi geld verspeelt |
de kattebak halen, de geldlade stelen |
partous maken, van buiten opdringen, terwijl een ander iemand de
zakken rolt |
de Bargoense taal, de gauwdieventaal |
turftrekken, zakkenrollen |
een speentje getrokken, een knipbeursje gestolen |
*kriem, zilver |
clamones, een zeker breekijzer |
lampte, onraad |
smoesen, doen bekennen waar het geld is |
*een topje, een hoed |
massematten, breken, stelen |
*ter bruiloft gaan, de buit delen |
gebaldovert, aanwijzen |
verkluffen, verkleden |
onderleggers, houtjes om te breken, bij wijze van koevoeten |
*brood zoeken, stelen |
op smeer staan, op schildwacht staan |
sliegelden, klappen, bekennen |
maaijen sasselen, water drinken |
maaijen kozen sasselen, jenever drinken |
bikkementen, eten |
versliegeld, verraden |
*ginkel, een hoer |
gelikt, gevangen |
wieberig gaan, weglopen |
gochemmer vrinden, dieven die de kunst verstaan en getrouw zijn |
gehandeld, gestolen |
*witse bliksems, zijn die welke hun misdaden bekennen |
Je mos zal sliegelen, dat je niet in 't beys geluimd hebt, d.i. ‘Uwe
vrouw zal zeggen, dat gij niet thuis geslapen hebt.’ |
*jongens, gauwdieven |
*erfenissen halen, uit stelen gaan |
De woorden die in de door mij gegeven lijst niet staan, zijn met een * getekend. Dit zijn er
negen. Bij die negen is geen enkel woord van Joodse oorsprong. Daaruit blijkt me dat mr. Van
Hamelsveld z'n taal gekend heeft en de afwijking van de gewone betekenis van belang heeft
gevonden. In het proces zélf schijnt nog meer de aandacht op het Joodse dan op het Bargoense
element gevallen te zijn. In totaal vinden we dus in groep c iv 26 Joodse
woorden op 60, d.i. 43%.
| |
C V. Lijst van mr. Vernée (1844) [Bron 11]
Mr. L.G. Vernée heeft in 1844 ‘Het Argot, of de Fransche Dieventaar’, voorkomende in de Mystères de Paris door Eugène Suë, ‘overgebragt in het Bargoens of de
Hollandsche Dieventaal’.Ga naar eindnoot258 We
hebben hier met dieventaal te doen, die ook opgenomen is in de later te bespreken lijst van
Verwoert (c viii). Of mr. Vernée z'n materiaal onder dieven verzameld
heeft, weet ik niet. In de inleiding van z'n artikel schrijft hij het volgende:
In het 1e Deel, blz. 3, de noot, der vertaling van het werk: ‘Les
Mystères de Paris’ door Eugène Suë, onlangs bij den boekhandelaar H. Nijgh te Rotterdam
uitgekomen, onder den titel van: ‘De Verborgenheden van Parijs’, treffen wij de volgende
woorden aan: Wij Hollanders kennen geen dieventaal: 't schijnt, dat de bevolking onzer
gevangenissen en tuchthuizen niet ‘zoo dichterlijk, zoo vol verbeeldingskracht is.’
| |
| |
Deze woorden hebben ons verwonderd, daar wij weten, dat bijna alle volken eene
dieventaal bezitten, en dat helaas! ook onze taal met eene dieventaal of Bargoensch is begiftigd, welke ons gedeeltelijk is bekend.Ga naar eindnoot259 Wij hebben daarom
getracht, het zoogenaamde Argot of de Fransche dieventaal, in de Mystères de Paris voorkomende, in het zoogenaamde Bargoensch over te zetten, en
zijn daarin gedeeltelijk geslaagd. Mogt het ons gelukken, ook de overige in het genoemde werk
voorkomende uitdrukkingen der dieventaal, welke ons nog ontbreken, naderhand te leeren kennen,
dan zullen wij dezelve ook door middel van dit blad mededeelen.
Ik vertrouw wel dat mr. Vernée, ‘advokaat en Rechter Plaatsvervanger bij de Arrondissements
Regtbank, te Hoorn’, woorden gegeven heeft die hij in z'n praktijk gehoord heeft. De volgende
woorden van Joodse origine treffen we in z'n artikel aan.
haggelen (achelen), eten |
aijenen, ogen. Pol. en Voorz.: aïn ‘oog’. |
baldoveren, spioneren |
caskene, drinken |
gaayes: om - maken, doden |
galf, mes. Pol. en Voorz.: galoph, galiph
‘slachtmes’. |
gis, naïef, eenvoudig. Pol. en Voorz.: gis is Barg;
zie ges, d.i. de letter ges of geis,
als aanvangsletter van het woord gochom ‘loos, verstandig, onveilig’
beschouwd. (Bij mr. Vernée is gis de vertaling van ‘un homme naif’; het
Frans argotwoord luidt sinve. MichelGa naar eindnoot260 vertaalt dit woord met niais.
SainéanGa naar eindnoot261 heeft: sinve ‘dupe’ (et sinvre), ook sinfe
‘voleur qui tient le volé’. De vertaling ‘naïef, eenvoudig’ is niet goed. Een gisse jongen is ‘een loze jongen, een dief.) |
gognum, wijs, ingewijd. Pol. en Voorz.: gochom. |
hij (in hij sjoones), vijftien jaar. ‘Vijftien’ is
een vergissing van mr. Vernée; het is ‘vijf jaar’. (SusanGa naar eindnoot262 verklaart hij als ontstaan uit h ‘vijf’ en y ‘tien’, dus als ‘vijftien’. Ik geloof ten onrechte:
‘vijftien’ is of joed-hei, of tes-woof.) |
eileya menschen, eenvoudige mensen. Susan t.a.p. legt het woord eileya uit als patois-Hebr.: Eili-jé ‘zo (goed als de
profeet) Elia’; spreekwoordelijk voor ‘goed, eenvoudig’. |
jedemme, ogen. Susan l.c. leidt het woord af van Joods dam ‘bloed’. (Pol. en Voorz.: dam, status constructus van dom ‘bloed’.) Bij mr. Vernée is jedemme de vertaling van
‘ogen’: je te crève tes yeux avec mes ciseaux, vertaald: ‘ik neem je de jedemme uit’. Jedemme kán in deze zin ook wel ‘bloed’
betekenen. Mr. Vernée geeft m.i. maar een benaderende vertaling. |
kalle, vrouw |
klienje, schavot. Susan: tlie-je galg. Avé-Lallemant
iv 613: tlija, telije, galg (zie telleeren). De afleiding van k'li ‘instrument’ (Bischoff) lijkt me,
vooral om de Anlaut, wel plausibel. |
kootme sjeffen, gevangenzitten. Susan: chootem
sjeffen ‘met een merk zitten’. (Ik vind de uitdrukking niet elders.) |
lekijve, een jong meisje. Pol. en Voorz.: neqeiwoh
‘vrouwelijk persoon, wijfje’. |
marwieger, bandiet, dief |
masomme, geld |
| |
| |
massematten handelen, stelen. Pol. en Voorz.: maso
umaton ‘opstapeling en afgifte, uitoefenen van koopmanschap, transactie...’ |
moos, geld |
moser, verrader. Pol. en Voorz.: mauseir
‘verklikker, verrader’. |
neres, licht, lantaarn |
nijft, mes. Pol. en Voorz.: zie niphtar ‘doden, doen
sterven’. |
schibus gaan, ervandoor gaan. Avé-Lallemant iv 599:
‘Ist doch wohl zunächst vom hebr. schuw, zu nehmen, welches besonders das
Wiederkehren, Umkehren bedeutet.’ |
schollem, het schavot. Staat m.i. in verband met ôlow
haschôlom ‘auf dem der Friede sei’, is ‘Gott hab’ ihn selig' (Bischoff). Wie op het
schavot staat, bevindt zich ‘auf dem der Friede sei’, met een zekere galgenhumor gezegd. |
semey amge, pas op, hulp. Pol. en Voorz.: schema'
‘hoor’, en 'amcho, ‘uw volk’. Susan t.a.p.: sjemei amchoo
‘hoor uw volk’. |
sjeften, gevangenzitten. Pol. en Voorz.: scheiw ‘ga
zitten’. |
sjofele bajis, gevangenis |
sliegenen, versliegenen, verraden. Avé-Lallemant iv
p. 608: solach ‘vergeben’; selicha
‘Buszgebet’. |
We constateren dus 28 woorden van Joodse oorsprong op een totaal van 48, of ± 60%.
Dit is weer een zeer hoog percentage, dat dat van c iv aanzienlijk
overtreft. De grote Joodse invloed op de dieventaal werd na de publicatie van mr. Vernée van
verschillende zijden opgemerkt. In het hierboven gemelde artikel schrijft dr. S. Susan aan de
redactie van de Algemeene Konst- en Letterbode:
Mijnheer de Redacteur!
Een vergelijking van het Argot
met het Bargoens, gegeven door Mr. L.G. Vernée, in uw Blad van 22 Maart
l.l., deed mij verwonderd staan over de groote overeenkomst tusschen het Bargoens en de taal, indien zij zoo mag heeten, welke door de Joden uit den geringen
stand in ons land gesproken wordt. De weinige voorbeelden hier geleverd zijn bijna alle, met
uitzondering van de uitspraak, tot het zuiver Hebreeuwsch te herleiden. Deze overeenkomst
schijnt aan het Bargoens eigen te zijn, omdat er in het Argot geen spoor van te ontdekken is. Mogt ued. deze vlugtige
vergelijking in den Konst- en Letterbode willen opnemen, zoo zal zulks
aangenaam zijn aan.
Ued. dw. Dienaar.
S. Susan. Doctor in de nieuwe Talen en Letterkunde aan het
Athenaeum.
Deventer, 21 April 1844.
Op deze brief volgt de ‘Proeve van vergelijking tusschen het Bargoens en het | |
| |
Patois-Hebreeuwsch’. Verschillende woorden van Hebr. oorsprong zijn nog aan dr. Susan
ontgaan.
| |
C VI. Brief van A. en Z. (1844) [Bron 12]
Ook van andere zijde was de aandacht gevallen op de dieventaal, door mr. Vernée
gepubliceerd. Er komt protest tegen het ál te grote Joodse element. A. en Z. schrijft in de
Algemeene Konst- en Letterbode 1844 deel ii p.
323-325Ga naar eindnoot263 een brief aan mr. Vernée, met de volgende inleiding:
Aan de Redactie,
In mijn Beknopt Overzigt van het
Gevangenisstelsel enz. Amsterdam bij J.H. en G. van Heteren, 1843 p. 43, tweede Afdeeling, zeg
ik: ‘Dat de nieuweling in het zoogenaamd Bourgonds of liever in de
dieventaal onderwezen wordt.’ Men schijnt er aan te twijfelen, of wij Nederlanders eene
dieventaal bezitten. De vertaler van Les Mystères de Paris ontkent zulks.
Ten bewijze echter, dat wij, evenals de meeste volkeren, daarvan niet verstoken zijn, volgt
hier een brief, in die taal geschreven, waarvan de overzetting hier mede bijgevoegd is.
De nu volgende dieventaal is, in de vorm van een brief, gericht aan mr. Vernée, een protest
tegen mr. Vernées materiaal. De volgende zin is merkwaardig:
Sorrore! |
Mijnheer! |
|
|
Wij zenden u deze flep, om u te doen lenzen, dat
gij niet de eenigste goocheme vrijer in de marwiger
taal zijt; wij zouden u haast voor een wiedensche knul aanzien; bij het
opstootje dat gij in dien babbelaar van Haarlem
gemaakt hebt, zoudt gij ons den tantel van die taal geven, doch gij hebt
loensch gegokt; gij geeft ons kajumstaal in plaats van
zuiver marwiegs; wij hebben u bot op verschut enz. |
We zenden u dezen brief om u te doen zien dat gij niet de eenigste ervaren man in de
dieventaal zijt; wij zouden u haast voor een min kundig man aanzien; bij de beweging welke
gij in dat boek van Haarlem gemaakt hebt, zoudt ge ons den sleutel van die taal geven, doch
gij hebt valsche kaart gespeeld; gij geeft ons joodsch in plaats van zuivere dieventaal;
wij hebben u op de daad betrapt. |
We kunnen van het nu volgende woordmateriaal verwachten dat het Joods er met opzet uit
geweerd is. De schrijver wil immers zuivere dieventaal en geen Joods geven.
Voor het doordringen van het Joods is deze brief dus van bijzonder belang. We laten het Joodse
element erin volgen.
| |
| |
amchen, mensen. Pol. en Voorz.: 'amcho ‘uw volk’
(zie semey amge in c v). |
baies, huis |
baldoveren, aanwijzen |
beisje, dubbeltje |
bekaan, bekend. Pol. en Voorz.: bekaan ‘hier
aanwezig, in voorraad, voorhanden’. |
dalvenaars: sjofele -, arme drommels. Pol. en Voorz.: dalphaun ‘iemand die schoon niet door fortuin begunstigd, toch gaarne in gezelschap
van welgestelde en rijke lieden komt’. |
gabbert, kameraad |
gekloft, gekleed |
gewoerem, verborgen. Pol. en Voorz.: qewuroh
‘begrafenis’. |
gokken, spelen |
goochem, ervaren |
keiledje, fles. Pol. en Voorz.: verkleinwoord van keilim (mv. van kéli ‘vat’) ‘vaatwerk’. |
leechem, brood |
louw, neen |
marwiger-taal, dieventaal |
Mokem Olf, Amsterdam; Mokum Reis, Rotterdam |
moos, geld |
neref, licht |
Olf: Mokum -, Amsterdam; d.i. ‘stad Amsterdam’. Pol. en Voorz.: oleph ‘eerste letter Hebr. alfabet’. |
ros, hoofd |
saskene, drinken |
schok, kermis |
scholem, schavot |
sjien, dienaar (politie). Avé-Lallemant iv p. 600:
‘Der Buchstabe schin, als Abbreviatur (der Schandarm, Schutzmann).’ |
sjofel, arm |
sjofele baies, gevangenis |
sorrore, mijnheer. Pol. en Voorz.: seroroh
‘heerschappij, overheid, overheidspersoon, hoofdambtenaar, heerschap’. |
stiekem, stil. Pol. en Voorz.: shetiqoh ‘stilte,
zwijgen’. |
tantel, sleutel |
treife verschut, op heterdaad betrapt. Pol. en Voorz.: tereiphoh ‘ongeoorloofd voor gebruik, wat spijzen, dranken en vaatwerk betreft’. |
turf, beurs. (Uit turftrekkers; Avé-Lallemant: teref ‘buit’.) |
versliegend, verraden |
We zien nog een totaal van 31 Joodse woorden op 95, of ± 33%. En hier hebben we met een
tekst te doen die probeert zuiver Nederlandse dieventaal te geven, en waarin de als Joods
aangevoelde woorden opzettelijk geweerd worden. Het percentage daalt daardoor van 60% in c v op 32%. Maar we zien tevens hoe het Joods al doorgedrongen is. In de
‘vakkringen’ wordt het als zuiver ‘Nederlands’ gevoeld. Ik heb bij m'n onderzoekingen
meermalen (bijvoorbeeld te Haaksbergen, Oldenzaal, Weert) de ervaring opgedaan dat men een
zeker aantal woorden minachtend signaleerde als ‘Joodse’, en een hele voorraad Joodse woorden
als ‘echt-Bargoens’ opgaf.
Die nieuwe Joodse woorden verdringen soms weer de oude (bohéme wordt pore, klajims wordt jatten, sasselen wordt sjikkeren enz.), daar deze te bekend worden. Op dezelfde wijze zagen we in het jargon
de Joodse telwoorden weer door Poolse vervangen ‘omdat iedereen die Joodsche woorden
kent’.Ga naar eindnoot264
| |
| |
| |
C VII. Nieuwenhuis (1858) [Bron 15]
Mr. C.J.N. NieuwenhuisGa naar eindnoot265 geeft ons geheimtaalmateriaal dat mee van het belangrijkste is dat we uit de
vorige eeuw bezitten. Mr. Nieuwenhuis zegt in z'n voorwoord:
Wat de schrijver van de dieventaal mededeelt die door hem in de gemeenschappelijke
gevangenis werd aangeleerd, heb ik niet willen terughouden; zij toont aan, hoe de
gemeenschappelijke gevangenis ook uit dien hoofde, afkeuring verdient, daar hij den gevangene
de gelegenheid aanbiedt, om met de afzonderlijke taal der boosdoeners bekend te worden, en een
bewijs oplevert, hoe de misdaadigers buiten de gevangenis, zich daardoor gemakkelijk herkennen
en aansluiten, en in de gevangenis van gedachten wisselen, zonder door hun bewakers verstaan
te worden.
We zien uit deze mededeling ook hoe de Joodse elementen vaak door niet-Joden verbreid
worden, zodat uit deze elementen niet tot een voortdurende Joodse invloed te besluiten is. Dat
die invloed er echter geweest is, spreekt vanzelf. En de nieuwe Joodse
woorden tonen ons aan dat die invloed voortduurt (zie ook de opmerking bij b vi). We zullen de Joodse woorden weer apart behandelen.
bajes moos, fictieve munt |
bajessen, concerten en schouwburgen |
ballebof, commandant. Pol. en Voorz.: ba'al habaïs
‘heer des huizes, hoofd van het gezin’ (ook bolleboos). |
basjes, stuivers en tien cents. De algemene betekenis is ‘stuivers’. |
biesjes, vijf cents. Waarschijnlijk drukfout voor beisjes. Maar dit is ‘tien cents’. Basjes en beisjes zijn blijkbaar gecontamineerd. |
daleth, vier. Pol. en Voorz.: dolet, eig. dolèt ‘de vierde letter van het Hebr. alfabet; als getalwaarde vier’. |
gabber, kameraad |
ganfde, stal (verleden tijd van ‘stelen’) |
gasser, spek. Pol. en Voorz.: gazir ‘varken,
varkensvlees, spek’. |
gebaldoverd, aangewezen |
gegabte, gestolen |
gekloft, gekleed |
gemakkajemd, geslagen |
gescholmd hebben, geschavotteerd zijn |
gogeme rot, doorslepen guit |
gokker, speler |
gondel spieze, hoerhuis. Bischoff: chonte
‘käufliches Weib (Hebr. chânâh, lagern)’. |
Groot Mokem, Amsterdam |
Hei: Mokum -, Den Haag |
jatten, handen |
kaffers, boeren, boers |
kajem, Jood |
kalle, bijzit |
kassaaf: loensche -, valse brief. Pol. en Voorz.: kesiwoh ‘schrift’; kesowi ‘mijn schrijven, mijn brief’. |
klamones, gereedschap |
legum in de wind, het brood gekocht |
majem, water |
marwiegen, marwieger, stelen, dief |
matze, paasbrood. Pol. en Voorz.: maçoh ‘ongezuurd
brood, paasbrood’. |
mazematte, diefstal. Een kleine mazematte opknappen,
in het klein stelen. Mazematte heeft hier ook de betekenis ‘werktuigen’. |
mellogemen, werken. Pol. en Voorz.: melochoh ‘werk,
arbeid’. |
| |
| |
minje, geld. Pol. en Voorz.: minjanist ‘iemand die
zich voor geld beschikbaar stelt om te helpen minjon te maken’; minjon ‘getal; het getal tien’: wanneer er namelijk sprake is van het minimum
aantal personen vereist voor het gemeenschappelijk bidden, voor het gebed beçibur. |
Mokum Hei, Den Haag |
moos: bajes -, fictieve munt |
nekof, gevangenis. Bischoff: das nèkef ‘Loch (Aram.
rabb. nèkeb); daher: ‘Gefängnis’ (Gaunerspr.). |
nifteren, moorden (zie nijft) |
porum, gezicht |
pijger, dood |
raaf, predikant. Pol. en Voorz.: raw ‘opperste,
opperrabijn’. |
rewoghen, aandeel. Pol. en Voorz.: rewogim ‘winst,
verdienste, interest’. |
sabberen, diefstal met braak (vgl. schabber in c iii 1769) |
school, scholen, vroegmis, kerk. Pol. en Voorz.: Jiddisch, Duits: Schul ‘synagoge’. |
sien, dienaar van de politie |
sjabes, zaterdag. Pol. en Voorz.: shabos ‘sabbat’. |
sjofel gekloft, slecht gekleed |
sjone, jaar. Pol. en Voorz.: shonoh ‘jaar’. |
smieris, uitkijk |
smouzen, verhalen |
soof, soven, gulden, guldens |
stikum, in het geheim |
tandels, sleutels |
tof, belangrijk |
tofelemones, rooms. Pol. en Voorz.: topheil èmunoh
‘afwijkend geloof’: christendom, meer in het bijzonder ‘katholicisme’. |
treifel verschut, op heterdaad betrapt |
turftrekker, zakkenroller |
uitgesabberd, uit de gevangenis gevlucht (zie
sabberen) |
versliegend, verraden |
De lijst levert 55 Joodse woorden, op een totaal van 113, d.i. ruim 50%.
Het percentage is weer hoog; 10% lager dan in de lijst van Vernée, die ‘Kajumstaal’ genoemd
werd, maar 17% hoger dan in de lijst van A. en Z., die ‘zuiver marwiegs’ wil leveren.
We kunnen rustig aannemen dat het normale percentage van de Joodse woorden in de
noordwestelijke dieventalen 40 à 45 is, wat we ten naastenbij ook vonden in c iv (Brabantse Bende).
| |
De geheimtaal, door Verwoert verzameld, zich in handschrift bevindend in de bibliotheek van
de Maatschappij van Letterkunde te Leiden (No. 1522, i-ii) en door mij
t.a.p. uitgegeven, is een dieventaal. In de inleiding van z'n werk zegt Verwoert, directeur
van de cellulaire gevangenis te Utrecht, dat hij wilde aanleggen:
... een verzameling der Bargoensche- of dieventaal, ten dienste der justitie en
politie, want het is niet in, maar bijzonder buiten de gevangenissen dat, wanneer in die taal
door vroeger gestraften gehandeld wordt, hun doen en laten een geheimzinnige tint verkrijgt,
welke dikwijls moeilijk te ontknoopen is door hen, die over dat doen en laten hun oordeel
vellen moeten. ... Getuige daarvan mede de correspondentie door verdachte personen in de
dieventaal gevoerd, welke bij dikwerf hoogst belangrijke zaken in handen der Justitie is | |
| |
gekomen. ... Hoe streng ook tegen het gebruik der dieventaal in de
rijksgevangenissen gewaakt wordt, en ieder dubbelzinnig of onverstaanbaar woord niet
onopgemerkt wordt gebezigd, weet de eene gevangene die aan den andere op bedekte wijze mede te
deelen en deze zich die taal alzoo eigen te maken. ... Vele, zeer vele woorden zijn door mij
opgeteekend uit den mond van hen, die vroeger deze taal in de gevangenissen geleerd hadden, en
wier levensgedrag na een kortstondige vrijheid hen weder derwaarts voerde.
Nu is Verwoerts werk een compilatiewerk, en alle hem bekende bronnen heeft hij in z'n
woordenlijst verwerkt. Deze bronnen heb ik uit Verwoerts lijst gelicht, en ten slotte
materiaal overgehouden dat tegen 1850 in gebruik was.Ga naar eindnoot267 Er blijven nu toch nog ±
735 woorden van Verwoert over. Dit is een groot aantal. Zoveel heb ik er zelf nooit van een
Bargoensspreker genoteerd. Verwoerts lijst is dan ook, evenals de bij c ix
te bespreken Boeventaal, een overzicht van wat verschillende groepen aan
geheimtaalmateriaal bezitten. Voor de vaststelling van het Joodse element maakt dit geen
verschil. We hebben alleen kans dat ook woordmateriaal genoteerd is van een geheimtaalspreker
van een zuidelijke groep, en dat daardoor het percentage Joodse woorden kleiner wordt.
We zullen het Joodse element weer apart beschouwen (de vetgedrukte woorden in m'n geciteerde
studie, voor zover ze zeker uit c iii, 1769 zijn, tel ik niet mee).
afmetkaiem, afslag (zie makaaijem, makaaijumme
‘slag, slaan, vechten’) |
ager, ageren, ander, anderen. Pol. en Voorz.: ageir
‘'n ander, godverzaker’. |
aggelen, eten |
amge, volk, mensen; baayes of spies is
amge, de mensen zijn thuis |
|
baayes of spies, gevangenis; ook ‘huis, tuchthuis’ |
baldoveren, afkijken, afloeren, zien, bespieden |
balleboos (van 't baayes), directeur of commandant van de gevangenis |
balleme, aanstaan; dat massematje ballemt mij niet,
die diefstal lijkent me niet. Pol. en Voorz.: ba'al mazol ‘geluksvogel’
(?). |
balmagoone (ook palmegoon), militair; balmagoone op smieris, op schildwacht staan |
barresewel, Jood. Pol. en Voorz.: bar jisro'eil
‘Israëliet’. |
basjes, stuk van tien cents, dubbeltje (zie bijsbas) |
beheime, koe. Pol. en Voorz.: beheimoh ‘viervoetig
dier, stuk vee, domkop, stommerik, suffer, onopgevoed mens’. |
beisje, stuk van vijf cents. Dit is zeker een vergissing; komt in c vii ook voor als biesjes. |
beitsekrie snijden, rampen ondergaan. Pol. en Voorz.: qeri'oh ‘scheuring, kleerscheuring bij overlijden van een nabestaande’. |
bekaan, ontvanger, thuis, krijgen; amge is bekaan,
de mensen zijn thuis |
Benijsorelf, Jood. Pol. en Voorz.: beneï jisro'eil
‘de kinderen Israëls’. |
besolmen, betalen |
betoefd (gognum), loos (bij de hand). Pol. en Voorz.: betoeft, Barg. betoeg, met nevengedachte aan toef
en tof; misschien ook mag men er een rechtstreekse afleiding van tuw in zien. |
| |
| |
betoegd (binnen), rijk. Pol. en Voorz.: botuag
‘toevertrouwd, vertrouwenswaardig’. |
boldovenen, aanwijzing tot stelen (zie baldoveren) |
bollebof, ook bolleboos, balleboos, in het algemeen
‘hoofd, opperste van een of ander, rechter’ |
bijs, twee; bijsbas, dubbeltje |
|
calf, christen. Avé-Lallemant iv 553 geeft kalf voor kelew ‘hond’. Ik vermoed hier hetzelfde woord. |
capore, dood, kapot; flikt hem capore, maak hem
kapot |
caskene, drinken; jajim caskene, brandewijn drinken |
cassaafje, briefje: een cassaaf feberen, een brief
schrijven |
cassafin, postkantoor |
coger neekof, cachot. Ik vermoed dat het woord een contaminatie is van
neekof (zie daar) en kotel bajis ‘gevangenis’. Pol. en
Voorz.: ḡodaul ‘groot’. |
cok, markt (is schok) |
|
daleth (dollet, dolk), vier |
dallos (ook navige), niets. Pol. en Voorz.: dalus ‘armoede’. |
deelis, deur (ook deen) |
dellop, aandeel (zie gellep) |
dibberen, spreken, gesproken; loume dibberen, niet
spreken (is lou medibberen). Pol. en Voorz.: medabberen,
medabeir zijn ‘spreken’. |
dollet, twaalf. Waarschijnlijk een vergissing. Onder de getallen staat
joed dolk of dollet ‘veertien’; iemme
dolk, woensdag; Dollet Mokum, Delft (zie daleth). |
dolmniese, slaapvrouw (zie niese) |
dalm schoore, degen (zie schoren) |
|
eget, een. Pol. en Voorz.: égod ‘een, enig’. |
eytsef, tabak. Avé-Lallemant iv p. 429: essew ‘kruid’, vooral ‘rook- en snuiftabak’. |
|
gaayes: om - gaan, sterven |
gabber, kameraad |
gaddese, ook gadden saele, hervormde kerk. Pol. en
Voorz.: gadash èmunoh, lees: èmunoh gadoshoh ‘nieuw
geloof’, d.i. ‘het protestantisme’. |
galf, dolk, mes |
gallagt, pastoor |
gallome bezoek, door vensterglazen inbreken. Avé-Lallemant iv p. 528: cholal, mv. challonim,
challonos, ‘das Fenster’. |
gannif, gannifier, dief, iemand die kleinigheden steelt |
gebolstoverd, prijzen, aangeprezen (zie baldoveren) |
gedalast, arm, armoedig (zie dallos) |
gegabte, gestolen |
geiliven, zakkenrollen. Pol. en Voorz.: geilèq ‘deel
van een geheel’; daarvan Bargoens geilkenen, geileken; de betekenis is dus
‘gemeenschappelijk handelen’. |
gekloft, gekleed |
gellep, aandeel. Pol. en Voorz.: geilèq ‘deel’ (zie
geiliven). |
geloontjes, glasruiten (zie gallome) |
geloonjespikker, glasruiten instoten of stuksnijden. Iemand (die) bij
avond uitgaat om in de winkelhuizen de ruiten behendig in te stoten of stuk te snijden en dan
daardoor voorwerpen steelt. |
gemme, boter. Pol. en Voorz.: gem'oh ‘boter’ (zie
gimmel). |
geschivesse, getuigen; ook geschinnesse; De geschivesse
zijn plat, de getuigen zijn omgekocht. Pol. en Voorz.: 'n gashiwus
‘een ongemakkelijk heerschap’. |
| |
| |
gesibe: loensche -, vals geschrift; op loense gesibe
hollege. Avé-Lallemant iv 393: van kossaw ‘hij
heeft geschreven’: kessiw, het staat geschreven (zie cassaafje). |
gesjochten, geen geld |
gewerber, kameraad. Pol. en Voorz.: gèwro
‘vereniging, genootschap, bond’. Een gewerber is dus medelid van een gèwro. |
gewoere matzen, verbergen, bewaren |
gif, ook gognum, slim, verstandig |
gilles staan (op), afloeren, afgeloerd. Gesenius:Ga naar eindnoot268
ǵoloh ‘aufdecken, offenbaren’? |
gimmel, boter (zie gemme) |
gippesen, lichamelijk onderzoek naar gestolen goederen door de
justitie of politie. Avé-Lallemant iv 558: kobasch
‘unter die Füsze treten, unterwerfen, überwältigen’; chippesch, gippesch
‘die Untersuchung, Recherche, Visitation’, e.a. |
gis, acht. Pol. en Voorz.: geis ‘de achtste letter
van het Hebr. alfabet’; als getalwaarde ‘acht’. |
gisse, kundig, knap; gisser, leep, leper |
gissen, wisselen, iemand die bij de wisselaars, of ook in het klein,
geld gaat wisselen en dan behendig iets in de mouw weet te krijgen. Op dat ambacht wordt wel
gereisd. (Dit woord staat m.i. met gis ‘leep, knap’ in verband.) |
godel, commissaris van politie. Pol. en Voorz.: ǵodaul ‘groot’. |
godin, eerlijk. Pol. en Voorz.: kadin (Barg.), zie
din ‘rechterlijke uitspraak, oordeelvelling, regel’. |
gognum, slim, bekwaam, loos |
gokken, gokker, spelen, speler |
golef, melk. Pol. en Voorz.: golow ‘melk’. |
gondel, lichte vrouw |
gondelspiese, bordeelhuis |
gooi, christen. Pol. en Voorz.: gaui ‘valk, natie,
niet-Israëliet’. |
goole, gevangenis. Pol. en Voorz.: ǵolus
‘ballingschap, verspreiding’. |
grootpurim, beitel. Avé-Lallemant iv 432: pur, van porar ‘er hat zerbrochen, zerspalten’. |
gijlek doen, gijlik, delen, samen doen |
|
haggelen, zie aggelen |
heit bas, heitje, hij, kwart gulden |
hollege, samenleven, met een ongehuwde vrouw samenwonen; rondreizen,
rondzwerven |
hij, donderdag (zie heitje, hei) |
|
iemme dolk, woensdag (jom daleth) |
immes, waarheid. Pol. en Voorz.: èmès ‘waarheid,
waar, waarachtig’. |
insaberen, inbreken |
insliegenen, inblazen, inprenten |
|
jajim, brandewijn |
jaspenaars, gevangen. Pol. en Voorz.: mejasheiw zijn:
zich -, zich nederzetten, ergens vestigen; uitrusten; zich rustig voor zijn taak
voorbereiden. |
jaspenen, staan; smieris gejaspend, op uitkijk staan |
jat, jatten, hand, handen |
jeile maken, leven maken; maak zoo'n jeile niet.
Pol. en Voorz.: hoogstwaarschijnlijk 'n gewijzigde uitspraak van ja'aleh
‘de klacht klimme op’, terwijl de nevengedachte aan jeloloh ‘gehuil,
gejammer’ niet geheel is uitgesloten. |
jim, jenever |
joed-bas, halve gulden; joed-olf, elf |
joed-beys, twaalf; joed-kimmel, dertien; joed-dolk, veertien; joed-hij, vijftien; joed-woof, zestien. Woof, Pol. en |
| |
| |
Voorz.: wow ‘zesde letter Hebr. alfabet; getalwaarde zes’. |
joed-sooyen, zeventien. Pol. en Voorz.: zoïn
‘zevende letter Hebr. alfabet; getalwaarde zeven’. |
joed-gis, achttien |
joed-soof, tienguldenstuk |
jom, joent, dag, bij dag |
joppe, goed gekleed. Is misschien een verkorting van de uitdrukking
dan is hij joppe meilich ‘dan is hij de koning te rijk’, of een
intensivering van jofel ‘mooi, schoon’. Pol. en Voorz.: jopheh. Joppe is ‘Jozef’. |
|
kaf, twintig (zie koog). Pol. en Voorz.: kaph ‘de elfde letter van het Hebr. alfabet; als getalwaarde twintig’. |
kaffer, boer; kafferinnen, boerinnen; kaffers, boers, lomp |
kaf-joed, dertig (gevormd uit kaf + joed ‘twintig +
tien’). De Joodse benoeming voor ‘dertig’ is lamed. |
kajem, kim, kiem, Jood, smous |
kajemin, Jodin |
kalle, bijzit, hoer, publieke vrouw; meid, vrouw, meisje |
kooi, christen (zie gooi) |
kauser, gered; kauser of tof
afbrengen, goed van iets afkomen |
kesof (bij Joden soms in gebruik), zilver. Pol. en Voorz.: késèph ‘zilver, geld’. |
kewoere bergen, begraven (zie gewoere matzen) |
kien, ja (ook kin) |
kienjenen, kopen. Pol. en Voorz.: qinjon ‘koop’. |
kileff, hond |
kimmel, drie; dinsdag |
kimmelaar, drie gulden |
klamonis, klemonis, breekgereedschap in het algemeen |
klee: loensche -, ring waaraan zich verscheidene lopers of valse
sleutels bevinden. Klee is het eerste lid van de samenstelling klamonis. Pol. en Voorz.: kelei umnus ‘bedrijfs-,
handwerksgereedschappen’. Avé-Lallemant iv p. 389 s.v.
kolo: k'li ‘ein Geräth, Instrument, Werkzeug’. |
klienje, galg; naar de klienje doen gaan, ter dood
veroordelen |
klienjenen, hangen |
klof, jas |
kloften, goederen in het algemeen, kleden; hij is tof in
de kloften of in den malboerem gekloft (zie gekloft) |
klijme, correctioneel; hij heeft klijme gesjeft. Van
Hebr. kelioh, kerker? (Gesenius l.c. i 453.) |
knars, vonnis. Pol. en Voorz.: qenas ‘boete in
geld’. |
kooi, christen (zie gooi) |
Kooter Baaijes, gevangenis te Hoorn |
kootme, crimineel; hij heeft kootme gesjeft, hij
heeft crimineel gezeten |
koterig, klein, jong. Pol. en Voorz.: qotaun
‘klein’. |
kotrim, kinderen; kotum, kind; kotumpies, kinderen |
kousere, goed om te stelen; hij was kouser toen hij
verschut werd, hij had niets van het gestolen goed bij zich toen hij gearresteerd werd |
kovet, kowerd, hoed. Avé-Lallemant iv 388: Kowa ‘Helm, Hut, Mütze’. |
|
laayenen, lezen. Pol. en Voorz.: Duits laainen, laaien,
leien ‘lezen; de wet voorlezen’. Het woord is van Latijnse oorsprong. |
lakijve, lekijve, meid, dienstmeid |
lammert, veertig. Pol. en Voorz.: lamed ‘de twaalfde
letter van het Hebr. alfabet’; als getalwaarde ‘dertig’. |
leegum, legem, brood |
leffie, veel ondernemen. Pol. en Voorz.: zie leiw
‘hart’. |
| |
| |
leile, licht (lees: nacht); leile
massemat, diefstal bij nacht |
lif, moed (zie leffie) |
lou, louw, neen, niet, vergeefs |
lúene, geen, neen, niet, vergeefs. Pol. en Voorz.: lau
lonu ‘niet aan ons, dat zijn onze zaken niet’. |
|
majem, water; op majem en legum zitten, op water en
brood zitten (ook mijem) |
makaayem, slag |
makaayumme, slaan, vechten |
malboerem: in den -, goed; hij is in den malboerem
gekloft, hij is goed gekleed. Pol. en Voorz.: malbushim ‘sierdoeken’,
mv. van malbush. |
marwieger uit de pistole, dief van aanzien |
massematten, buit, werktuigen. Veel voorbeelden, o.a. jomme massemat ‘diefstal bij dag’; iemand over een massemat aanslaan
‘iemand vragen of hij een diefstal wil meedoen’. Massematten gepakt,
diefstal afspreken, afgesproken diefstal. Masomme massematten handelen, er
is goud bij te stelen. |
meekof: koger -, cachot |
mefalpolse, verhoorder, ondervrager. Pol. en Voorz.: mephalpeil zijn ‘casuïstische discussie houden’ (ook pelse). |
mefalpolse(n), ondervragen (zie pelse(n)) |
meilig, koning; meiligen, koningin. Pol. en Voorz.:
mélèch ‘koning’. |
melogejan van 't melogen, opperste van de werkzaamheden |
meloge krouters, mindere bedienden |
melogemen, werken |
melogen: bollebof van 't -, opperste van de werkzaamheden |
melogener, smid |
mem, veertig. Pol. en Voorz.: de dertiende letter van het Hebr.
alfabet; als getalwaarde ‘veertig’. |
miete, bed om op te slapen. Bischoff: hebr. mittâh. |
minje, geld |
mispet, mispot, hof; bollebof van de mispet,
procureur-crimineel, of van het hof. Pol. en Voorz.: mishpot ‘recht,
rechtbank’. |
missomme, geld |
mokum, stad in het algemeen. We vinden een hele serie namen voor
steden, samengesteld uit mokum + Hebr. naam voor beginletter of ander
element. Mokum Rijst of Brijst, Rotterdam; - Lammert Majim, Leeuwarden; - Lammert, Hoorn, stad Leiden; - Kaf, 's-Hertogenbosch; - Olf, Amsterdam; - Aye, Alkmaar; -Jaar, Arnhem; - Dollet, Delft; - Majim, Dordrecht; - Heif, 's-Gravenhage; - Grouw, Groningen; - Sooyen, Haarlem. |
molbors, goederen in het algemeen |
monejaske, kerk. Mone is het tweede lid van de
samenstelling tofelemoons, tofelemone (zie daar). |
moos, geld |
moos massemat handelen, diefstal van klinkende munt |
moozer, verrader; moser doorslaan, bedriegen |
moosjer, gerechtsdienaar, ook spion; gids, stille gids |
mousje, ijzer (zie ribbemouse) |
|
nafke, dame |
nairis, kaars; neres, straatlantaarn |
navige, niets; wij hebben een navige en landing of
opstoot gehad, wij hebben niets opgedaan en zijn verjaagd. Pol. en Voorz.:
nephigoh ‘niets’. |
nekof, gevangenis (zie meekof) |
niesse, dame |
nifteren, doodmaken; nifteren maakt u peijger,
moorden maakt u dood |
| |
| |
noen, vijftig, zestig. Pol. en Voorz.: de veertiende letter van het
Hebr. alfabet; als getalwaarde ‘vijftig’. |
nossene, geven. Pol. en Voorz.: nossenen ‘geven’. |
nijft, mes, knipmes; mijn nijft fileren, mijn mes
aanzetten |
|
ondermakkeren, achterhouden, zich iets stil toe-eigenen; ook ‘in het
geheim iemand kwaad wrochten’; hij heeft mij ondermakkerd, hij heeft mij
hier en daar de voet gelicht |
|
paitseg, Pasen. Pol. en Voorz.: pésag ‘paasfeest’. |
palmegoon(s), militair, soldaat; bollebof der
palmegoons, generaal (zie balmagoone) |
peyger, dood |
plat krijgen, omkopen; de geschivesse zijn plat, de
getuigen zijn omgekocht. Avé-Lallemant iv 584: polat
‘entfliehen, entkommen, entkommen lassen, erretten’; Platte Leute
‘Vertraute, Bekannte, Helfer der Gauner’ (zie pleite). |
pleiten, vrijkomen, weggaan |
poorem (porúm), aangezicht, gezicht |
pooser, vlees |
pooter, voortvluchtig |
poser, cent |
pij, mond; hald dijn pij, houd de mond, zwijg |
|
raaf, predikant |
rewoghen, aandeel |
ribbemouse; ribben, mousje, breekijzer, koevoet. Avé-Lallemant ii p. 125, noot 3: Reb-Mausche ‘das grosze Brecheisen’, van
rabbo ‘groot, veel’ en moschal ‘hij heeft geheerst’. In
deel iv, p. 590 zegt Avé-Lallemant van hetzelfde woord: ‘Die Etymologie
ist äuszerst frivol, da Rebbemausche nichts anderes ist als Rabbi Moses, der grosze
Gesetzgeber und gewaltige Heerführer des Volkes Israël, welcher im Judenthum stets als Typus
der höchsten Gewalt und Erhabenheit genommen wird.’ Uit Ribbenmouse is het
bnw. mouse, mousje ‘ijzeren’ losgemaakt: mousje brommer
‘ijzeren ketel’; mousje ‘slang, ijzeren ketting’. |
rooyumme, afkijken, afloeren, zien |
rossesjoon, nieuwjaar. Pol. en Voorz.: raush
hashonoh ‘nieuwjaar’. |
|
sabberen, breken; deen sabberen, deur breken (zie
insaberen) |
saldsoof: fokse -, gouden tienguldenstuk (zie soof) |
sasseme, dronken, drinken (zie caskene) |
schemp, naam; op een loensche schemp sjeffen, op een
valse naam gevangenzitten |
scheffen, staan; laat die vrijer scheffen, laat die
kerel staan |
scheften, zetten; scheft u riemert, maak u uit de
voeten |
scheften in de baayes, in de gevangenis zitten |
schibus, heen, weg; hij is, gaat schibus, hij is
heen. Avé-Lallemant iv: schuw ‘er ist zurückgekehrt,
umgekehrt, hat sich gewandt’ (zie ook artikel schieber, l.c. iv 598). |
schofele baayes, bedelaarsgesticht |
schoget, slot. Avé-Lallemant iv 609: sogern, zogern, Hebr. sogar ‘schlieszen, afschlieszen, zuschlieszen,
verschlieszen’. |
schoker, beitel |
schokeren, breken |
schokken, geven. Avé-Lallemant iv 466: Schochad ‘er hat geschenkt’. |
schollem of scholm, kaak, schavot; op
't scholm te kijk staan, op het schavot te pronk staan |
| |
| |
school, kerk, vroegmis |
schorem, ook schorum, leugens, liegen, leugentaal.
Pol. en Voorz.: sheqorim ‘leugens’. |
schorem, slecht (zie schorem, leugens, liegen) |
schoren, kleding. Pol. en Voorz.: segauroh ‘goed,
handelsartikelen’. |
seekof, goud (bij de Jood in gebruik) |
seifel, verstand, begrip; hij heeft er geen seifel
van, hij heeft er geen verstand van. Pol. en Voorz.: seichèl
‘verstand, scherp oordeel, bevattingsvermogen’. |
semeijen, luisteren, horen; semey eens, luister eens |
serrore, serroris, heer; serrore uit het spiese,
hoofd van het gezin |
siem doen, moorden, vermoorden. Vgl. Pol. en Voorz.: simomim ‘de slokdarm en de luchtpijp, die bij het slachten met vaste hand en met
onafgebroken beweging van het mes moeten doorgesneden worden’, het meest gezegd van vogels.
Avé-Lallemant iv 608: simmen ‘schlagen’. |
sien, bewaarder van de gevangenis, agent van politie, dienaar van
justitie |
sienemers, agenten; grandige der sienemers,
commissaris van politie |
sjaiem, sterkedrank, jenever (zie jajim) |
sjeffen, gevangenzitten; gesjeft, gevangengenomen;
klijme gesjeft, correctioneel gevangenzitten |
sjoege: lou - stieken, niet inprenten. Avé-Lallemant iv 463: schohach ‘er hat geschaut, genau beobachtet’. |
sjofel, slecht, niets betekenend |
sjone, sjoon, jaar |
sjoo, uur. Pol. en Voorz.: sho'oh ‘uur’. |
sliegenaar, verrader |
sliegenen, bekennen, vertellen, verpraten; verwerpen |
smeris jaspenen, op uitkijk staan |
smieris, nachtwacht, schildwacht; op smieris
sjeffen, op de uitkijk staan bij het doen van een diefstal |
smoeës, Pinksteren. Joodse shemu'aus ‘feest van de
wetgeving’ (wordt wel eens ‘Pinksteren’ genoemd). |
smoesen, verhalen, vertellen, praten |
smoessie, praatje, voorwendsel |
soele, gereformeerde kerk; tovele moonsche soele,
roomse kerk; soele massemat, diefstal terwijl de mensen naar de kerk zijn |
sogger, beitel (zie schoker) |
sogere majim, getrokken koffie. Pol. en Voorz.: shogaur ‘zwart, donker’ (‘zwart water’, vgl. Zig. calopani). |
soof (soven), gulden, guldens |
sooyen, zeven |
soref, sterkedrank, jenever |
sorum, sterkedrank |
sossem, sussem, paard (ook sosser) |
stikum, geheim, zwijgen |
sijbel baatjes, bestekamer, geheim gemak. Pol. en Voorz.: zéwèl ‘drek’. |
|
taille, geselpaal (zie c iii, 1769, telleeren) |
tailler, scherprechter |
talven, bedelen, vragen; talvenaar, bedelaar |
tandel, sleutel (ook tantel) |
tanne, kachel. Avé-Lallemant iv 613: tannur ‘kachel’. |
tip, kerk; tippe massemat, diefstal terwijl de
mensen naar de kerk zijn. Pol. en Voorz.: tiphloh ‘afwijking, kerk’. |
tis, negen. Avé-Lallemant iv: tess ‘neun’. |
tof, belangrijk, knap, goed |
tofelemones, een roomse; tovele moonsche of tofele mone jaiki soele, roomse kerk (lees: jaski of soele) |
treifel, bewijsbaar, bloot op heterdaad (zie trijfel) |
turftrekker, zakkenroller |
| |
| |
uitsabberen, uit de gevangenis vluchten |
vergokken, verspelen (zie gokken) |
versliegend, verraden (zie sliegenen) |
versmajemer, rechter-commissaris. Avé-Lallemant iv
601: van schoma ‘hören, vernehmen’; verschmai ‘das
Verhör’, bal verschmai ‘der Untersuchungsrichter’. |
|
wieberig krouten, doorlopen, weglopen, heengaan |
woof, zes |
Apart geeft Verwoert nog de volgende lijstjes.
Dagen van de week (deze zijn in de lijst verwerkt): zondag, jom olf, ook eget; maandag, jom beys; dinsdag, jom kimmel; woensdag, jom dolk; donderdag, jom
hij; vrijdag, jom woof; zaterdag, jom menonge, ook
zoojen, menonge, Pol. en Voorz.: menugoh ‘rust’.
Feestdagen: nieuwjaar, rosse sjoon; Pasen, paitseg, Pol. en Voorz.: pésag ‘paasfeest’; Pinksteren, smoeës.
Munten (deze benamingen zijn ook, op enkele uitzonderingen na: hondje, maffie, gesjankte, rad, spliet, uit Joodse elementen opgebouwd): cent
of duit, poser, poosje; stuiver (5 cent), biesjes bas, ook
bats; dubbeltje (10 cent), basjes, hondje, bijbas, beth
bas; vijfstuiverstuk of kwartje, maffie, he bas, hetje; gulden, soof; daalder, rad; drie gulden, tofferad;
vijf gulden, halve fokse joeter of spliet; achtentwintig,
gesjankte; drie stuivers, gimel bas; vier stuivers, daleth bas; tien stuivers, jod bas, gootse soof, Pol. en
Voorz.: gaçi ‘half’; twintig gulden, kaf soof; veertig
gulden, mem soof; honderd gulden, me soof, Pol. en Voorz.
mei'oh ‘honderd’; duizend gulden, jod me soof; tien
daalders, jod radden.
De getallen, die alle in de lijst verwerkt zijn, zijn ook gebaseerd op het Joods.
We zien nu ± 290 Joodse woorden op een totaal van ± 735, d.i. ± 40%. Het percentage Joodse
woorden is wat lager dan in c vii of c v, maar blijft
aanzienlijk. Opvallend is in deze lijst het aantal synoniemen, alle van Joodse woorden
gevormd:
Boldoveren - baldoveren - bolstoveren. |
Bollebof - bolleboos - balleboos. |
Caskene - sasseme. |
Daleth - dollet - dolk. |
Heitbas - heitje - hij. |
Kajem - kim - kiem, enz. |
Deze verschillende vormen van één woord berusten voor een goed deel op ‘verhoringen’. Het
onbekende woord wordt zo half en half gehoord en in verminkte vorm opgenomen. Navragen doet de
hoorder niet: dat zou onwetendheid verraden; trouwens, hij meent dikwijls ook goed te horen.
Bij verdere verbreiding van z'n afwijkende vorm hoeft hij geen kritiek te vrezen: als hij maar
éven begrepen wordt, is het allang goed.
Een tweede verklaring voor synoniemen of parallelvormen is te vinden in de samenvoeging van
verschillende lijsten, of het ondervragen van verschillende personen, van wie de gegevens in
één lijst verwerkt worden.
Een derde oorzaak is deze: telkens weer opnieuw worden Joodse woorden opgenomen van Joden,
dus in een vorm die dichter bij de oorspronkelijke staat: vgl. bij- | |
| |
voorbeeld daleth, dollet, dolk. De samenvattende lijst aan het slot van dit hoofdstuk
geeft hiervan meerdere voorbeelden.
Er verdwijnen Joodse woorden die we in andere lijsten tegenkwamen; veel nieuwe komen erbij:
in deze lijst 82.
We zien het hele Joodse telsysteem overgenomen en een uitgebreide benoeming voor munten.
De begrippen die door de Joodse woorden aangeduid worden, behoren tot die van de dieventaal.
Onze Volkstaal van 1890Ga naar eindnoot269 bevat een ‘Alphabetische woordenlijst van het Bargoensch’
door N.N. Deze lijst is een compilatie van c ii 1731: Cartouche en c vi 1844: A. en Z. Voor ons doel is
ze van geen belang.
| |
C IX. De Boeventaal (1906) [Bron 32]
Er resten ons voor de noordwestelijke groep nog twee moderne lijsten. De voornaamste is De Boeventaal.Ga naar eindnoot270 W.L.H. Köster Henke heeft voor dit werkje een voorwoord geschreven, waaraan we
het volgende ontlenen:
Een eenigszins betrouwbare woordenlijst van de Nederlandsche boeventaal bestond
tot heden niet, hoewel er behoefte aan gevoeld wordt. Nu is het een gelukkig
verschijnsel, dat in den laatsten tijd verschillende ambtenaren - het grootste belang dezer
aangelegenheid begrijpende - de woorden en uitdrukkingen uit het Bargoensch, die zij bij de
uitoefening van hun dienst hoorden gebruiken, hebben opgeschreven met de beteekenis, die er
algemeen aan gegeven wordt, er bij. Dit heeft aanleiding gegeven tot het ontstaan van deze
woordenlijst, die, hoewel niet volmaakt, toch reeds vrij volledig is.
We hebben hier dus te doen met een lijst als van Verwoert (c viii 1860),
met dit verschil dat er geen oude lijsten in verwerkt zijn, maar dat we met zuiver gehoord, en
dus nog levend, woordmateriaal te doen hebben. Deze lijst geeft wel geen juiste kijk op het
geheimtaalmateriaal van één persoon, of een groep. Daarop wezen we reeds bij c viii. Maar voor een inzicht van de Joodse invloed op de geheimtalen is ze van het
grootste belang. We kunnen nu vaststellen: het Joodse element in de moderne dieventaal van de
noordwestelijke groep. Van GinnekenGa naar eindnoot271 heeft aan de hand van De
Boeventaal de invloed nagegaan, die enige Hebreeuwse typen van woordvormen hebben
uitgeoefend. ‘Men zal hieruit zien hoe Nederlandsche, Hebreeuwsche en Jodenduitsche formale
elementen hier analogisch en contamineerend samenwerken tot onderlinge uitbreiding.’ De
voorbeelden bij Van Ginneken zijn niet overal even gelukkig en missen wel eens bewijskracht,
daar bijvoorbeeld bij woorden op -es, -esj (p. 129) enkele voorbeelden uit
groepen genomen zijn die ver staan van de dieventaal van de noordwestelijke groep, en waar van
Joodse invloed geen sprake is. Men zie: roys, loers, weules, krotes, sanktes,
teps, pluumse, fechtesj, stines, fliekoeles, drootmeles enz. Ook bij de voorbeelden
beginnend met me- en be- is dezelfde opmerking te maken.
| |
| |
Een zekerder weg ter vaststelling van de Joodse invloed, lijkt ons de tot nog toe gevolgde:
het bijeenbrengen van de woorden die van Joodse oorsprong zijn.
Woorden van Joodse oorsprong in De Boeventaal. Van de woorden die in de
tot nog toe behandelde lijsten niet voorkomen, wordt de parallel in het Joods opgegeven. Pol.
en Voorz. hebben deze woorden grotendeels in hun boek verwerkt.
achelen, bikken, eten |
afrooiemen, afloeren (zie rooien) |
askelen, handelen, kopen, verkopen. Pol. en Voorz.: 'ausèg ('auseiq) ‘zich bezig houdende met’. |
askenen, stelen, bestelen. Pol. en Voorz.: 'auseiq. |
attenoj, hemel, zeg, kijk, als uitroep. Bischoff: Adônaj ‘der Herrgott’. |
|
bajes, winkel, huis, gevangenis |
bajeskar of bajeswagen, celwagen |
bajesklant, iemand die veel in de gevangenissen terechtkomt |
balbes (bollebof), huisbaas |
baldoveren, klikken, nakijken |
baljisrool (basserool), heer, chef |
barrasch, schurft. Pol. en Voorz.: parg ‘bloeisel,
zeer hoofd, zeerhoofdige’ (zie parag, parrig, paradet). |
bas, stuiver, vijf spie
kimmel bas, drie stuivers; joet bas, tien stuivers |
bedibberen, zeggen, praten, vertellen; ook ‘bedotten’ |
begieten, bevreesd |
begimmen, spotprijs. Pol. en Voorz.: beginom ‘om
niets, gratis, vergeefs’. |
begoulesj, veneriek. Pol. en Voorz.: gauleish ‘'n
zwakke, sukkelende man’; gauli ‘ziekte’. |
beheime, beest, dier, vee |
beis, straat, buurt, volksbuurt |
beis, twee |
beisko, Jood, snees, of in het algemeen iemand die men in z'n zaak
betrekt. Pol. en Voorz.: besecho ‘uw huis, uw huisgezin, uw huisvrouw, uw
huisgenoten’. |
beizen, ogen |
beizie, dubbeltje |
beizige: met z'n -, met z'n tweeën beizig dollet, 2
× 4 = 8; beizig kimmel, 2 × 3 = 6 |
bekaan of pekaan, hier |
bekattering, uitbrander, berisping, bekeuring. Pol. en Voorz.: meqatreiǵ ‘aanklagen’. |
bemore (morig), bevreesd. Pol. en Voorz.: mauro
‘vrees, ontzag’. |
benosselen (nosselen), stelen (van nossenen
‘geven’?) |
beseibelen, bedriegen. Pol. en Voorz.: bezeiwelen
‘met drek bezoedelen, bedriegen’. |
besjoche (mesjoche, mesokke, mesjoege, mezokke), gek, suf. Pol. en
Voorz.: meshuǵo' ‘krankzinnige’. |
besjoechen, loos, bij de hand. Pol. en Voorz.: mesuqon ‘in orde gebracht, definitief, gecorrigeerd, zeer nauwkeurig’. |
besjoechen, verliefd |
besjolemen, betalen |
betoeft, goed weg |
betoeg(d), gered, uit de brand, rijk |
betoft, onderdak (zie tof) |
bezoles (mesoles), ziek, bedorven, kapot; ook pesaules, aangebrand, veneriek. Pol. en Voorz.: pesaules ‘afval,
drek, verworpeling’. |
bezolletje, koopje |
bezommen (mezommen), geld |
bollebof, de baas |
| |
| |
bolleboffin, kasteleines |
boosjer (boosor), vlees |
broochem, voorwerp, goederen. Pol. en Voorz.: berochoh ‘geluk, buitenkansje’. |
broocher (broger), man. Pol. en Voorz.: bar hochi
‘deze persoon’. |
|
cassavie, brief, bankbiljet [ook kassavie] |
cenijve, brand. Pol. en Voorz.: sereipho ‘brand’. |
|
dajem, eed. Pol. en Voorz. dajan? ‘rechter,
beslisser’. |
dalf: op den -, gebedeld van |
dalfenoor, dalver, zwerver, landloper, bedelaar |
dallastdekker, armoedzaaier |
dalles, armoede |
dallet, vier |
dalven, bedelen, schooien, zwerven |
darren, sarren, tarten. Pol. en Voorz.: darren
‘wonen, vertoeven, wachten’. |
derig, grond, aardoppervlakte; ook ‘weg’. Pol. en Voorz.: dérèch ‘weg’. |
dof gajes, loos volk, rechercheurs |
doft, knap, netjes |
dold, dollet, dallet, vier |
drosjes, gekheid, onzin, malligheid. Pol. en Voorz.: deroshaus ‘ellenlange redeneringen’. |
|
eegit, een |
eesche, huismoeder, echtgenote |
emmes (immes), goed |
|
gaai, man |
gabber, kameraad, vriend |
gabbertaal, taal van de kameraden |
gaf, 20 |
gajes, volk, mensen; politiemannen in uniform |
gakmoos (jatmoos), handgeld, eerste inbeuring |
galf, mes |
gallach, pastoor, priester |
gammor, domoor, ezel. Pol. en Voorz.: gamaur ‘ezel,
domkop’. |
gannef, dief |
gannefen, stelen, bedriegen |
gappen, pakken, stelen |
gasjewijnen, weggaan, ervandoor gaan; sjewijn, fiets
(zie zwijntje) |
gasoe(r), zwerver. Pol. en Voorz.: gazir ‘varken,
varkensvlees, spek’. |
gasserol, pet |
gassie, pet of muts
glimmende gassie, agent van politie. Pol. en Voorz.: chassi
(mechaseh) ‘kapje, pet’. |
gattes, deugniet. Pol. en Voorz.: gato's ‘zondoffer,
ongeluk, snoever, schooier’. |
gavver (zie gabber), kameraad |
gebeft gajes, heren van 't gerecht |
gebenscht, gezegend. Pol. en Voorz.: benschen,
bentschen ‘lofzeggen, dankzeggen’. |
gedagis: iem. de - ingeven, iem. de les lezen, hem inlichten of
waarschuwen. Pol. en Voorz.: qadagas ‘hete koorts’; iem. 't
qadagas inschmuzen ‘iem. met drogredenen tot andere gedachten trachten te brengen; het
hoofd warm maken’, enz. |
gedallist, op straat, op de keien, zonder geld (zie dalles) |
geheibeld, gestoord |
geilkenen, delen; ook gilkemen, gilkunnen, gilkanen |
geiluk, aandeel |
gein, pret, plezier
geintjes, grappen. Pol. en Voorz.: gein ‘gunst,
genegenheid’ enz., ‘leuk’. |
gekloft (ook wel geklopt), gekleed, netjes gekleed |
genifterd, gedood |
ges (get, gis), acht |
gescheft, gesjeft: - e jongen, een die reeds veel in de gevangenis
geweest is |
| |
| |
gesjochten, arm |
geteistem, uitvaagsel. Pol. en Voorz.: gateisim (van
gattes) ‘woestaards, mensen zonder middelen van bestaan’. |
geweirim, kameraden. Pol. en Voorz.: gaweirim, mv.
van goweir (zie gabber). |
gewoere of gewoerig maken, wegstoppen |
gimme, boter |
gis, loos, verstandig, onveilig |
glamonius, glonis, vensterruit, raam, glasruit |
gnajen (ngajin), zeventig. Pol. en Voorz.: 'ain ‘70,
oog; 16e letter Hebr. alfabet, als getalwaarde 70’. |
gnorel (ook orel), onbesnedene, christen. Pol. en
Voorz.: 'oreil ‘onbesnedene’. |
gochem, loos |
godin, oprecht, echt, vertrouwd, best |
goïm, christen (ook gooi) |
gok bajes, speelhuis |
gokken, spelen om geld |
gokker, speler |
goksie: voor de -, voor de grap |
golof, melk |
gondel, dame |
gondelbajes, bordeel |
gondelspiese, bordeel |
gondeltas, bordeel |
goochemerd, de rechter van instructie |
goozer, kerel; ook ‘vrijer’. Pol. en Voorz.: goson
‘schoonzoon, bruidegom’. |
goozertjes, zie goozer |
goozertippelaar, die bij avond op dronken lui uitgaat om ze te beroven |
grammonen, gereedschap voor inbraak |
Groot Bajes, strafgevangenis te Leeuwarden |
grootlef, hart, moed; ook wel ‘goed geluk, avontuur’ |
Groot-Mokum, Amsterdam |
|
half meier, vijftig gulden |
heibel, drukte, rumoer, herrie, ruzie. Pol. en Voorz.: héwèl ‘ijdel, ijdelheid’. |
heibelmaker, ruziemaker |
heilie, drukte (zie jeile) |
heit, vijf
heit meier, 500 gulden |
heit en dollet, 5 + 4 = 9 |
heitjes piejijzers, kwartjesvinders |
hoofdsmeris, hoofdcommissaris van politie |
|
jajem, jenever |
jajemen, drinken |
jajemer, drinkebroer |
jajempie, slokje, borrel |
jantif, Pasen. Pol. en Voorz.: jaum 'tauw. |
jaspenen, zitten
hij jaspent in de lik |
jat, hand |
jatmoos (jetmoos, gakmoos, tjakmoos), handgeld |
jatmouzen, kleinigheden stelen die met de handen te grijpen zijn, bv.
appels, peren, een zakmes enz. |
jatten, stelen |
jatter (jetter), dief |
jeile of jeilie (ook jijles),
geschreeuw, ophef, moeilijkheid |
jen, grap (zie gein) |
jennen, spelen, liegen |
jenner, speler; ook: quasi-toeschouwer die mee in 't complot is maar
zich houdt als een vreemde; ongeveer als voerder, verlokker |
jennetje, leugen |
joentje, zie joetje |
joet, tien
beis joetjes, 20 |
joet-beis, 12 |
joet-dold, 14 |
joeter, 10 stuiver; ½ gulden |
joetje, gouden tientje |
Jokef, Jozef. Pol. en Voorz.: Jakob. |
joosie: je zult er een - aan hebben, ik zal je maar gelijk geven. Pol.
en Voorz.: joshor ‘rechtuit, rechtvaardig, billijk’. |
joven, goed, mooi |
| |
| |
jouker, duur |
Jozef godin, de brave Jozef |
juutje, zie joetje |
|
kadin, veilig |
kaf, dorp, stad |
kaf, elf |
kaf of kijf, rug. Pol. en Voorz.: ǵaw,
ǵeiw ‘rug’. |
kajem, val (zie makke) |
kajemen, vallen |
kajim, neus (vgl. kajum ‘Jood’) |
kalf, groot mes (zie galf) |
kalle, bruid |
kalletje, publieke vrouw |
kapoeres, kapoet, kapot, stuk |
kapsoones, drukte. Pol. en Voorz.: ga'aw sonus
‘overdreven gevoel van eigenwaarde’. |
kassavie, brief, briefje [ook cassavie] |
katsjef, slager die onrein vlees verkoopt. Pol. en Voorz.: qaçew ‘(vlees)houwer, slager’. |
kazer, vlees |
keiletje, slok, borrel |
kenijve, brood. Pol. en Voorz.: wsch. ǵenewoh, in
overdrachtelijke zin genomen, bv. hij leeft van - ‘diefstal, afzetterij’. |
kesef, zilver |
kewijne, kaas. Pol. en Voorz.: ǵewinoh ‘kaas’. |
khein, loos, slim (zie kim) |
khoug, kracht. Pol. en Voorz.: kauag ‘kracht,
volmacht’. |
kienen, kiejenen, kopen. Pol. en Voorz.: qinjon
‘koop, het gekochte, verworven goed, bezitting’. |
kim (khein), goed; ook ‘loos’; dat smaakt kim |
kimmel, drie
kimmel meier, 300 gulden |
kin, ja; ook wel ‘stil’ |
kinf, luizen |
kippen, aandeel, portie. Pol. en Voorz.: kipoh
‘gewelf’ enz.; ‘gemeenschap, aandeel’. |
kleezen, voeten. Afgeleid van raǵlajim, mv. van régèl ‘voet’. |
kloek legem, pond brood |
kloft, kleding |
klofting, kleren; ook wel ‘beddengoed’ (ook knoften) |
koef noen, twee Hebr. letters, k en n, gebruikt voor ‘kost niets’. Pol. en Voorz.: kuph ‘19de letter
Hebr. alfabet, als getalwaarde 100, enz.’ |
koetsef, diamant (roosje). Pol. en Voorz.: wsch. identiek met quçow ‘wat gehouwen, gesneden, zelfs wat geschoren is’. |
koetsef blinker, briljant |
koef (zie galf), mes |
kooter, kind |
kooterum, klein |
kotel bajes, gevangenis |
kousjer, zuiver
dat zijn kousjere bullen |
kwart meier, ¼ van ƒ100,-; bankje van ƒ25,- |
|
lakijve, lekijve, beminde, vrouw |
lammet, dertig
lammetje, 30 stuivers |
lamp, politie, onraad |
laulem, tenminste. Pol. en Voorz.: le'aulom ‘voor
altijd, onveranderd, hoe het ook zij’. |
lawaje, begrafenis |
lawajen, begraven. Pol. en Voorz.: lewïoh
‘uitgeleide, uitvaart’. |
lef, moed
lefjongen, jongen met moed |
legem, brood |
loegie, spel kaarten. Pol. en Voorz.: lugi',
verkleinwoord van luag ‘almanakje, almanak’. |
loen, loensch, bedrieglijk, vals |
loenen, vals doen |
| |
| |
loenenaar, valse kerel |
louw, niets, weinig, neen sjak me louw, 't kan me
weinig schelen (schadt mir lau) |
louwfikus, niets |
louwloene, slechte zaken, tegenspoed |
louwpoekelen, niets zeggen |
louwsmoezen, niets zeggen |
|
macher, koopman, boerenbedrieger, kwakzalver. Pol en Voorz.: maucheir ‘verkoper, koopman, enz.’. |
maholle, bedorven, kapot. Pol. en Voorz.: mechuleh
zijn ‘geruïneerd zijn, bankroet gaan’. |
majem, water |
majemen, regenen |
makke, makke met een kanker, 35 cent. Pol. en Voorz.: blijkbaar heeft
men hier te doen met makoh ‘wat geslagen is’ en qa'aqa'
‘wat gegrift is’; alleen kunnen wij veronderstellen dat de klank van kh
(k ‘20’, h ‘5’), d.i. ‘25’, hier voor de geest zweeft. |
makkes, slaag, klap, last |
malogemen, werken |
malogemer of maloochum, werkplaats |
maloochum (melago), werk |
mansjen (mansj maken), aanprijzen, recommanderen. Pol. en Voorz.: me'aneis zijn ‘met geweld dwingen’. |
marwiegen, stelen |
marwieger, dief |
massel, winst, geluk, voorspoed. Pol. en Voorz.: mazol, enk. van mazolaus ‘(sterrenbeelden), gesternte, enz., toeval,
geluk, buitenkansje’. |
massematten, handel, negotie, zaken; ook wel ‘gestolen buit’ |
matses, paasbroden |
meeleg, zout. Pol. en Voorz.: mélag ‘zout’. |
meie(r), 100
½ meier, 50; ¼ meier, 25 |
meilig, koning |
meiligin, koningin |
meimus (mijmus), dood
hij gaat meimus. Pol. en Voorz.: meimis zijn ‘doden,
doodmaken’. |
meis, lijk. Pol. en Voorz.: meis ‘dood, dode, lijk’. |
mekajem, grote hoeveelheid, een hoop, een klap |
mem, 40 |
mepschooren (nepschooren), onbruikbare goederen |
merode, nederlaag, armoede. Pol. en Voorz.: de naaste authentieke term
zou zijn merudi ‘mijn verdrukking, mijn nederlaag’. |
mezoomen (mesomme), geld |
mieniker, bij verkorting mien, vuilik; een kerel die
geniepige streken uithaalt. Pol. en Voorz.: mïn, enkelvoud van minim ‘veinzaard’. |
miesgasser, miesgazzer (zie misgasser) |
miezig, schuldig. Pol. en Voorz.: mi'us ‘verachting,
lelijkheid’. |
mikwe, bad. De avond voor de trouwdag moet het Joodse meisje een mikwe nemen. Pol. en Voorz.: miqweh ‘verzameling (van water)
bad; hoop’. |
miskaf, vuilik, akelige vent, sodomieter |
miskuiken, vuilik, akelige vent, sodomieter, |
misgasser, vuilik, akelige vent, sodomieter |
mokum, stad. Groot M., Amsterdam; Klein
M., Rotterdam; Mokum Mollof-Alf, Amsterdam; M.
Reis, Rotterdam; M. Beisz, Berlijn; Mokumer,
Amsterdammer |
molm, geld. Pol. en Voorz.: momaun ‘geld’. |
moos, geld |
morig, vrees. Pol. en Voorz.: mauro ‘vrees, ontzag’. |
|
nafke (nefke), meid |
| |
| |
nafkoone, meid |
najin, oog. Pol. en Voorz.: 'ain ‘oog’. |
niese, dame, meid |
nifteren, doden |
nifterik, mes |
noen, 50 |
nosselen, stelen (zie benosselen) |
|
olf, een |
ongodin, onoprecht, niet waar |
oosser, nee, nee!; een krachtig van de hand wijzen. Pol. en Voorz.:
osur ‘ongeoorloofd, verboden, volstrekt niet’. |
orel (gnorel), christen |
|
pageintjes, aardigheden, grapjes |
palmegoone, een koloniaal |
palmer, soldaat |
panas, chef, directeur; ook ‘winkel of lommerd’. Pol. en Voorz.: parneis ‘verzorger, bestuurder, enz.; invloedrijk persoon’. |
parrag, scheldnaam voor ‘Jood’ |
parrig, hoofdzeer (zie barrasch; ook paradet) |
patsjif, gezicht. Pol. en Voorz.: parçuph
‘aangezicht’. |
pattisj, zwanger. Bischoff: pattern ‘entlassen’
(rabb. pittêr ... davon patter'sch ‘hochschwanger’). |
peget, twee (van eget ‘een?’) |
pei, tachtig. Pol. en Voorz.: pei ‘de zeventiende
letter van 't Hebr. alfabet; als getalwaarde 20’. |
peiger, dood, aas, lijk, kapot; bedorven, rot (van dieren)
peigere vis |
peiger maken, doodmaken |
peigeren (peieren), sterven, doodgaan |
Pichem, Jood. Pol. en Voorz.: 't Woord is gemakkelijk te verklaren met
piǵum, stam van peǵimoh, en in geschriften verschillend
toegepast; peǵimoh ‘oneffenheid, schaard in 't slachtmes, klein gebrek’. |
piechern, suffer |
plat, stil. We moeten de getuigen zien plat te
maken. |
plattekit (stille kit), winkel waar men gestolen goederen verkoopt |
pleite (ook pleiter), weg |
pleite scheften, weglopen |
poerem, drukte (van purim, purimfeest?) |
ponem, gezicht |
poozer (posser), duit |
poozetjat, platzak. Pol. en Voorz.: zie pausheit jad
zijn ‘de hand toereiken, de hand ophouden, bedelen’. |
pores, koe, stuk rundvee. Pol. en Voorz.: poroh
‘koe’. |
poser, vlees (zie boser) |
|
rachmones, medelijden. Pol. en Voorz.: ragamonus
‘barmhartigheid, medelijden’. |
rausj, hoofd |
rekel, voet. Pol. en Voorz.: régèl ‘voet’. |
rewoochem, winst, overmoed |
ribbemoos, mannetjesputter, sterke kerel |
roojemen, kijken |
rosj, hoofd; ook ‘haar’ (zie rausj) |
|
sabberaar, koevoet |
sabberen, inbreken |
sammech, zestig. Pol. en Voorz.: sàmèch ‘de
vijftiende letter van 't Hebr. alfabet; als getalwaarde 60’. |
sawor, hals. Pol. en Voorz.: çawor ‘hals’. |
schacheren, handelen |
scheffen, zitten; ook ‘gevangenzitten’ |
scheg, neus. Pol. en Voorz.: sechach ‘'n dekking
(van loof)’. |
schim, gezicht, bewijs; ook wel ‘naam’ |
schlemiel, lummel, ongeluksvogel. Pol. en Voorz.: schlemiel ‘onnozele, onhandige, verongelijkte, ongeluksvogel’. |
| |
| |
schok, goed geluk. Op de schok gaan, uit bedelen of
op avontuur uitgaan. Pol. en Voorz.: çegokken ‘goed geluk’. |
schokken, betalen; ook ‘geven’ |
schooren, goederen, in tegenstelling met ‘geld’ |
schorem, arm; ook ‘slecht en leugen’ |
schorem en al, rommelzooi |
segem, schouder. Avé-Lallemant iv: schechem ‘die Schulter, der Nacken’. |
seibel, bedrog, zwendel, slechte waar (zie zeibel) |
seigel, verstand. Ik heb daar geen seigel van. Pol.
en Voorz.: seichèl ‘verstand, scherp oordeel, bevattingsvermogen’. |
sereife, brand. Pol. en Voorz.: sereiphoh. |
serrore, persoon, heer |
siene, sjien, agent van politie |
sikker, sjikker, dronken, duizelig |
sirool, man, kerel
een rare sirool |
sjachelen, een soort dobbelspel |
sjaskelbajes, kroeg, herberg |
sjaskelen, drinken |
sjed, duivel, vijand, politie. Pol. en Voorz.: sheid
‘duivel, spookgestalte’. |
sjeks, man. Pol. en Voorz.: sheiqèç ‘lelijk
jongmens’. |
sjerfen (sjerpen), helen, opkopen. Avé-Lallemant iv
p. 420 en 595: sarsur ‘Hehler, Unterhändler, Zubringer, Kuppler’. |
sjikse, een christenmeid |
sjoeche, begrip; ook ‘verdenking, vermoeden’ |
sjoechem, antwoord, bescheid |
sjoefe, eed. Pol. en Voorz.: shewu'oh ‘eed’. |
sjoege, gek |
sjoele, kerk |
sjofel, armzalig; een slechte kerel |
sjofelaar, armoedzaaier |
sjoof, gulden |
sjooges, erwten. Pol. en Voorz.: shogaur ‘zwart,
donker’; shogaur erwten, zoger erwten ‘op 'n zekere wijze bereide grauwe
erwten’. |
sjoome, vet. Pol. en Voorz.: shumon ‘voor het
gebruik geoorloofd vet’. |
sjoucher, koopman. Pol. en Voorz.: saugeir ‘koopman,
heer, type, sujet’. |
sjouter, politieagent. Pol. en Voorz.: shauteir
‘ambtenaar bij het gerecht, bij de politie’. |
slamassel, ongeluk. Pol. en Voorz.: shlemazzel, naar
men wil ontstaan uit schlim-mazzel ‘onaangenaam mazzel,
ongeluk’. |
smeris, politieagent
op smeris staan, op uitkijk staan |
smoezie, praatje |
smoezen, praten |
smous, dief; ook scheldnaam voor ‘Jood’. Pol. en Voorz.: Men kan,
althans wat de tweede bet. betreft, in dit woord een echo zien van shemau
‘zijn naam, 'n woord, dat dikwijls in de synagoge weerklinkt’. |
sohof, goud |
sokon, baard. Pol. en Voorz.: zoqon ‘baard’; zoqein ‘oude man’. |
soof (sjoof), gulden |
sooger, jongen uit een dievenhuis (zie sjoucher) |
sooges, hete, gekookte boontjes (zie sjooges) |
sossem, paard
sossem prinserij, bereden politie |
spiese, huis |
stiekem, stilletjes, arglistig, in 't geheim |
stiekemerd, iemand die in 't geheim kwaad doet |
stinkniese, vuile meid, hoer |
sijbebelajum, beste kamer, no. 100 [wc] |
|
tandel (standel), sleutel |
temeie, meid uit een verdachte omgeving. Pol. en Voorz.: temei'oh ‘een onreine’. |
temeierlikker, zie minette |
| |
| |
temeierspiese, bordeel |
tennef, slechte koopwaar. Pol. en Voorz.: tinuph
‘vuil, uitwerpsels, gemene stof’. |
tes, negen |
tiffel, tuffel, kerk |
tinnef, slechte kost |
tippel, uit de voeten |
tippelaar, straatdief
een tippelaar op klompen, iemand zonder lef |
tippelsjikse, rondzwervende vrouw |
tof, goed, degelijk; ook ‘kalm en eerlijk’ |
tofes, gevangenis |
tofes of tokes, achterste, gat. Pol. en Voorz.: togas ‘achterdeel, partes posteriores, anus’. |
treive, slecht, onrein |
turftrekker, zakkenroller |
vau, zes |
vergokken, het gelag betalen V. had het gedaan en J.
moest het vergokken, ervoor boeten |
verkienen, verkiejenen, verkopen |
vermamsen, verraden |
vernollen, vernold, sluiten, gesloten |
viege, niets |
|
wieberig, uit de voeten, weg |
woof, zes |
|
zain (zojen), zeven |
zerouang, arm (lichaamsdeel). Pol. en Voorz.: zeraua' ‘arm, schouderstuk’. |
zwijn, fiets |
zwijnrijder, fietsrijder |
zwijnenverhuurder, fietsenverhuurder |
zwijnenbollebof, fietsenverhuurder |
zwijnenjacht: op de - gaan, op het stelen van fietsen uitgaan |
Deze lijst geeft dus 395 woorden van Joodse oorsprong. Dit is op een totaal van 1420 woorden
±28%.
| |
C X. Bargoens uit de buurt van Hilversum (1926) [Bron 35]
Voor de noordwestelijke groep rest één lijst. De lijst bevat het woordmateriaal dat ik in
1926 optekende uit de mond van een woonwagenbewoner, geboren te Nijmegen, maar die z'n hele
leven met de wagen in Noord- en Zuid-Holland gezworven heeft, en die in Hilversum als z'n
hoofdverblijfplaats woont.
De volgende woorden van Joodse origine komen in deze geheimtaal voor:
beisje, dubbeltje (ook hondje) |
bekattering, bekeuring |
gabber, vent, kerel, man; de gabber kan jofel
pieren, die kerel speelt goed |
gasserik, varkensvlees |
gasterik, varken (ook snorrie), spek |
goozer, kerel, vent |
heitje, kwartje |
jatten, handen |
joed, gouden tientje |
jofel, lekker, goed, |
kaffer, boer (ook hoets) |
kajum, Jood |
kalletje, meisje (ook mokkeltje) |
kasjebeine tippelen, meegaan; tippel je kasjebeine? |
kinnef, luizen |
kloft, kleren |
lechem, brood (ook maro) |
loenig, slecht; hij maast loenig, hij is slecht |
lou, niet, slecht |
majemen, regenen, mingere |
malogeme, coïre (werd ‘plat Hollands’ genoemd) |
merode, ellende; ik maas in de merode |
| |
| |
mokum, stad |
nepschore, slechte waar; ook linke schore |
niese (oud -), vrouw |
poen, geld |
porum, hoofd, gezicht (ook murf) |
scheffen, trekken, zwerven; met de rolleman scheffen |
schore, waar, koopwaar (zie nepschore) |
sjiks voor de bonjé, lichtekooi |
sjoof, gulden |
sjossem, paard |
smoezen, praten |
temeie, lichtekooi |
zwijntje, fiets; schoep dat zwijntje, steel die
fiets |
We treffen 33 woorden van Joodse oorsprong aan op een totaal van 118; d.i. 28%, precies
hetzelfde percentage als voor De Boeventaal. Het karakter van de ontleende
woorden is echter geheel anders: dieventaaltermen komen er (behalve misschien bekattering) niet in voor. Het woordmateriaal van de hele lijst wijst erop dat we met
Bargoens te doen hebben; ook het Zigeunermateriaal in deze lijst bevestigt het Bargoens
karakter.Ga naar eindnoot272
Het onderzoek van de noordwestelijke geheimtaalgroep levert dus de volgende resultaten:
1 | Tussen 1730 en 1760 beginnen Joodse woorden in de geheimtalen door te dringen. Vergelijk
hiermee hoofdstuk iii, ‘Verspreiding van de joden op het platteland’. De
taalfeiten worden door de historische gegevens volkomen verldaard. |
2 | Van 1760 tot ±1860 is er een geleidelijke toename van het Joodse element te constateren.
De getallen die aantal en percentage van de Joodse woorden uitdrukken, worden sterk beïnvloed
door de wijze van noteren en door de hoeveelheid opgetekend materiaal. Er zijn onderzoekers
die eigenlijk alleen Joodse woorden als geheimtaal beschouwen en de Nederlandse verwaarlozen
(c v: Vernée 1844). Anderen willen zoveel mogelijk Joodse woorden
uitstoten als indringers (c vi: A. en Z. 1844). Percentages van 60 en 33
in hetzelfde jaar opgegeven, vertonen een foutief beeld. Het gemiddelde, 46, zal de waarheid
het meest benaderen. Dat de hoeveelheid materiaal het aantal Joodse woorden in absolute zin
beïnvloedt, hoeft geen betoog. Maar ook relatief heeft het aantal genoteerde woorden invloed:
het absolute getal stijgt in een grote lijst, het percentage echter daalt (zie c viii, Verwoert 1860 en c ix, De Boeventaal
1906). Dat het percentage Joodse woorden daalt, is voor een deel hieruit te verklaren dat in
c viii en c ix het woordmateriaal van meerdere groepen
samengevoegd is. In c ix is heel zeker zuidelijke geheimtaal verwerkt.
Waar in deze groepen het Joodse element gering is, zal in de verzamellijsten het percentage
Joodse woorden lager zijn. |
3 | De volgende percentages woorden van Joodse oorsprong werden vastgesteld: |
c i
|
1689-1690: speelt geen rol, |
bevat maar acht woorden in totaal. |
c ii
|
1731 Cartouche: |
totaal 351 woorden, Joods 0%. |
c iii
|
1769 Geheimtaal: |
totaal 300 woorden, Joods 20%. |
c iv
|
±1800 Brabantse Bende: |
totaal 60 woorden, Joods 43%. |
c v
|
1844 Vernée: |
totaal 48 woorden, Joods 60% } gem. 46% |
c vi
|
1844 A. en Z.: |
totaal 95 woorden, Joods 33% } gem. 46% |
| |
| |
c vii
|
1858 Nieuwenhuis: |
totaal 113 woorden, Joods 50%. |
c viii
|
1860 Verwoert: |
totaal 735 woorden, Joods 40%. |
c ix
|
1906 Boeventaal: |
totaal 1420 woorden, Joods 28%. |
| Deze negen lijsten bevatten alle dieventaal. We zien de percentages Joodse woorden
klimmen: 20, 43, 46, 50. De lijst van Verwoert vertoont een relatieve daling: 40%. Deze
daling wordt verklaard uit het karakter van de lijst.Ga naar eindnoot273 |
4 | De Boeventaal vertoont een percentage Joodse woorden, 28, dat
aanzienlijk geringer is dan in de voorafgaande lijsten. Deze teruggang is niet alleen te
verldaren uit het verzamelkarakter van de lijst. Dan toch moest in de dieventaaltermen die
niet van Bargoenssprekers afkomstig zijn, het percentage Joodse woorden hoog zijn. En ook
hier is het maar 30%. Alleen deze 2% verschil is te verklaren uit de heterogeniteit van de
lijst. Maar het percentage 28, of als men wil 30, toont ons een relatieve achteruitgang van
Joodse woorden na het midden van de vorige eeuw. |
5 | Het percentage woorden van Joodse origine zou nog kleiner worden als we er niet toe
rekenden de woorden van het type: zwijnejacht, zwijneverhuurder,
zwijnenbollebof, miskaf, miskuiken e.a., die voor een deel uit Joodse elementen
opgebouwd zijn, maar die nooit Joods geweest zijn. Ik heb ze echter wel meegeteld, omdat het
toch zeker woorden zijn die aan Joodse invloed, al is het dan ook indirecte, toe te schrijven
zijn. |
6 | De vaststelling van het percentage van de Joodse woorden mag niet tot verkeerde
conclusies leiden aangaande de misdadigheid van de Joden. Dat echter vooral de sóórt van de
woorden niets zou bewijzen wat betreft de verhouding van Joden tot
dievenbendes, is niet aan te nemen. De opmerking van Mieses:Ga naar eindnoot274 ‘Die Beziehungen zwischen
Judendeutsch und Rotwelsch sind in Wirklichkeit bloss ein Einzelfall eines allgemeinen
linguistischen Gesetzes, das alle gezogenen Schlüsse bezüglich eines speziellen Verhältnisses
zwischen der Gaunerwelt und dem Judenthume in das Reich der Phantasie weist,’ is een
geprikkelde afweeruiting, die veronderstelt wat niet gezegd is. Het ‘Jodendom’ heeft nooit in
een speciale verhouding gestaan tot de ‘Gaunerwelt’. Dat zal geen ernstig persoon beweren.
Maar dat individueel contact bestaan heeft, is met de feiten voor ogen niet te
loochenen. |
Tabellen samenstellen, zoals na de behandeling van groep A en B geschied is, zullen we hier
nalaten, daar de lijsten niet voldoende gelokaliseerd zijn. Aan het slot van het hoofdstuk
volgt een tabel die een overzicht geeft van de Joodse elementen naar plaats en tijd.
|
-
eindnoot242
-
De Gelukte List of Bedrooge Mof, 2de
druk. Te Amsterdam, (vignet N.V.A.). Gedrukt voor het Kunstgenootschap en te bekomen bij de
erven van J. Lescaille, 1704 [bron 3].
-
eindnoot243
-
slieren is ‘halen’. (Cartouche 1731: C ii [bron 5]); stapje slierme kan zijn ‘de duivel haal
me’.
-
eindnoot244
- Zie hoofdstuk ii, ‘Dieventaal 1731’ [Cartouche, bron 5].
-
eindnoot245
-
Cartouche 1731 [bron 5]; achterin, p. 1-32; p. 33-38.
-
eindnoot248
- Kluge, Rotwelsch, p. 242; Avé-Lallemant i, p. 237.
-
eindnoot249
- Deze letters staan bij alle hier genoemde woorden. De zin ervan is misschien:
N.B. Kasseler lijst, wat met de gegevens klopt.
-
eindnoot251
- Jos. Russel, De
Rooverbenden in de Landen van Overmaas, Brabant, Holland en aan den Rijn, Maastricht
1877.
-
eindnoot254
- Mr. W.J. van Hamelsveld, Bijdragen tot het Lijfstraffelijk Regt, Amsterdam 1817, p. 152-155, geeft wel een
lijst woorden uit een proces, leden van dezelfde bende betreffend, maar ondervraagd op
geheimtaal is hier niet.
-
eindnoot255
- Vgl. De Nieuwe Taalgids
x, p. 281: S.M. Noach, ‘Nieuwe Bijdragen tot de kennis van het Joods in
Nederland’.
-
eindnoot256
- Avé-Lallemant, deel iv, p. 571; deel
ii, p. 83.
-
eindnoot258
-
Algemeene Konst- en Letterbode
voor het jaar 1844, Haarlem, deel i, no. 13, p. 194-200.
-
eindnoot259
- In
een noot geeft Mr. Vernée enkele Duitse werken over geheimtalen op.
-
eindnoot262
- Susan, Algemeene Konst - en Letterbode, ii,
Haarlem 1845, no. 21, p. 322-323: ‘Proeve van vergelijking tusschen het Bargoensch en het
Patois-Hebreeuwsch’.
-
eindnoot264
- Zie de Poolse telwoorden in hoofdstuk ii,
‘Definitie jargon’.
-
eindnoot265
- Nieuwenhuis, Mijn
verblijf. Brief gepubliceerd in Moormann, Verwoert, p. 119 [bron
16].
-
eindnoot267
- Zie hiervoor:
Moormann, Verwoert, p. 115-128 [bron 16].
-
eindnoot268
- Dr. W. Gesenius, Hebräisch-Deutsches Handwörterbuch, Leipzig
1810.
-
eindnoot269
-
Onze
Volkstaal. Tijdschrift gewijd aan de studie der Nederlandsche tongvallen. Onder
toezicht van Dr. H. Kern. Geredigeerd door Taco H. de Beer, iii,
Kuilenburg 1890, p. 194-199.
-
eindnoot273
- Zie hoofdstuk
i, ‘Hypertrofie in de geheimtalen’.
|