De geheimtalen
(2002)–J.G.M. Moormann– Auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis buiten ons landWe zagen de Joden al heel vroeg in de landen om de Middellandse Zee (p. 144): Weiter nach Norden sind sie indes erst vorgedrungen, als die Römer ihre Herrschaft über Gallien und bis zum Rhein und zur Donau ausgedehnt hatten. Vermutlich ist der jüdische Kaufmann bald, nachdem die römischen Legionen von den genannten Ländern Besitz ergriffen und die römische Herrschaft dort aufgerichtet hatten, mit römischen Händlern dorthin gelangt.Ga naar eindnoot128 Vóór de val van het Romeinse Rijk hadden de Joden reeds vaste woonplaatsen in Gallië. Of er in Rijnland en Retië toen al Joden woonden, is niet bewezen. Voor één stad aan de Rijn staat het vast dat er reeds tegen 320 een Joodse gemeente was, en wel voor Keulen. Den Mitgliedern dieser Gemeinde gewährte Kaiser Konstantin im Jahre 321, wie im Codex Theodosianus xvi, 8, 3, überliefert wird, das Recht zu Mitgliedern der Kurie berufen zu werden, und im Jahre 331 wurden abermals kaiserliche Gesetze fur die Kölner Juden erlassen. Aber für das Bestehen der drei ‘heiligen’ Gemeinden Mainz, Worms und Speyer haben wir urkundliche Beweise erst aus weit späterer Zeit.Ga naar eindnoot129 Voor 1000 werden de Joden goed behandeld. Een concilie van Mainz (906) bepaalt o.a. dat hij die een Jood doodt als moordenaar beschouwd zal worden. | |
[pagina 127]
| |
Vom Rhein aus dehnten sich die Juden nach Mitteldeutschland (Erfurt 932; Magdeburg 965; Meiszen 1156 u.s.w.), Süddeutschland (Regensburg 965; Nürnberg 1120; Würzburg 1119; Passau 1210) und bis nach Böhmen hin aus.Ga naar eindnoot130 Het Rijnjodendom, ... das zu groszem Teile aus Frankreich, gewisz vor der Teilung des Karolingerreiches, zu kleinerem Teile aus Italien eingewandert ist, war ganz romanisiert ... Das romanische Rheinjudentum zeigte jedoch nicht die geringste Lust nach Deutschland tiefer vorzudringen und die Nachbargebiete zu besiedeln, nur Würzburg in Franken scheint eine Ausnahme gewesen zu sein, wo Anfang des xiii Jahrhs. schon analoge romanische Namen wie in Worms (Bonifant) und Köln (Vives u.s.w) auftauchen.Ga naar eindnoot131 | |
Theorie van Feist tegenover die van MiesesDe tegenstelling tussen Feist en Mieses is lijnrecht. Feist betoogt een uitstraling van Rijnland uit, en Mieses tracht het tegendeel te bewijzen. Hij gaat daartoe een strook grenzend aan het Rijngebied na en zegt daarvan: Von Westfalen und Hannover über beide Hessen, Kurpfalz, Wurttemberg, Baden bis nach der Schweiz erstreckte sich bis gegen Ende des xii Jahrhs. und teilweise noch viel Zeit darüber, judenreines Gebiet (a.w. p. 275). Het Rijnjodendom was door een Jodenvrije strook van het Oostelijk (Beiers-Oostenrijks) Jodendom gescheiden. Als Mieses alleen uit het aanwezig zijn van een Jodenvrij gebied oostelijk van Rijnland de conclusie trekt dat nóg meer oostelijk geen Rijnlandse invloed geweest kan zijn, staat hij al zeer zwak. De geschiedenis van de Zigeuners o.a. zou hem kunnen leren dat er helemaal geen continuïteit van bevolking nodig is tussen centrum en ver verwijderde streken (zie hoofdstuk v). | |
Beiers centrumMieses hangt de theorie aan van een bajuvarisches centrum, dat de structuur van het Jiddisch verklaren moet. Hinter dem an das Rheinjudentum grenzenden judenreinen Wall bietet sich unseren Augen in dem deutschen bajuvarischen Osten eine ganz verschiedene Situation, entrollt sich das Bild eines zahlreichen, expansionsfähigen, weite Gebiete umfassenden jüdischen Volkstums.Ga naar eindnoot132 In Beieren woonden zeer vroeg Joden, voor 900 al. Ze hadden er grondbezit en woonden er tegen 1100 in groten getale. ‘Im xi Jahrh. besasz das eigentliche Bayern bereits eine ernste jüdische Wissenschaft.’Ga naar eindnoot133 Taalkundig werkte deze Joodse bevolking al zeer vroeg op de Duitse in. In de 14de eeuw vinden we in een Münchener stadsoorkonde bijvoorbeeld al treffant (trefe). Samenstellingen met Juden- zijn veelvuldig: Judensemmeln (1504); Judenheller (1532); Judenmehl, Judenspiegelglas. Mieses | |
[pagina 128]
| |
geeft deze voorbeelden. Nu zeggen samenstellingen met Joden- niet veel voor de invloed van de Joden. Als Joden- met pejoratieve betekenis één keer in een samenstelling gebruikt is, breidt het zich al heel gauw analogisch uit (vgl. Jodenbod, Jodenstreek e.a.). Aansluitend aan Beieren woonden naar het oosten - in tegenstelling met het westen - talrijke Joden. ‘Für die Niederlände ist der Aufenthalt der Juden erst für das Jahr 1339 bezeugt,’ zegt Mieses, a.w. p. 275, en p. 305: ‘die Niederlände weisen urkundlich Juden erst im Jahre 1337 auf’ (zie beneden, ‘Joden in Gelder en Zutphen’). Feist noemt geen enkele Nederlandse plaats waar voor anno 1000 al Joden woonden. | |
Het Frankische rijk en de JodenKoenen geeft ons echter een heel ander beeld dan Feist of Mieses. In het Frankische rijk waren al veel Joden. Dagobert i besluit in 629 ... om de Joden op straffe van verbanning te noodzaken tot de aanneming des Christelijken geloofs ... een bevel, dat met groote gestrengheid werd uitgevoerd. Er zullen dus wellicht ook in de Kerk van Utrecht bij die gelegenheid Joden gedoopt zijn.Ga naar eindnoot134 Waar de niet-gedoopte Joden bleven, meldt de geschiedenis niet. Misschien trokken ze wel naar de Rijnstreek en naar de door Feist genoemde plaatsen, waar ze, zoals we reeds zagen, beter behandeld werden. Want het beeld van deze ongelukkige vervolgden is steeds hetzelfde. Ze vestigen zich in een streek, het gaat er hun betrekkelijk goed, een vervolging breekt uit... en ze moeten weer vertrekken. Dan gaan ze naar een streek waar het iets minder slecht voor hen is. Bij de sefardim hetzelfde beeld als bij de asjkenazim.Ga naar eindnoot135 Onder de Karolingers breekt er weer een iets betere tijd aan. Karel de Grote stond hun toe op onderscheidene plaatsen scholen en synagogen te stichten. Al gauw namen ze weer sterk in macht toe. ‘De koophandel was bijkans uitsluitend in hunne handen: zelfs den zeehandel dreven zij menigvuldig in de Frankische havens’ (Koenen l.c. p. 44). Wel werden er allerlei strenge bepalingen ingevoerd om hun woekergeest te fnuiken of om hun te beletten aan hun vermeende neiging, levensmiddelen te vergiftigen, althans te vervalsen, toe te geven. Lodewijk de Vrome, geïnspireerd door het voorbeeld van paus Gregorius de Grote, breidde de vrijheden van de Joden nog uit. De keizer nam hen in bijzondere bescherming en verbood, hen hoe dan ook, te hinderen. Van velerlei belastingen werden ze vrijgesteld (Koenen l.c. p. 47). Een bijzondere minister voor Jodenzaken, een Magister Judaeorum, werd aangesteld. Als de invloed van de Karolingers verslapt en de feodale baronnen de macht krijgen, begint de ellende weer en worden ‘zij genoodzaakt geheele streken te verlaten in welke zij nog kortelings de ruimste welvaart genoten hadden, en hunne vaste goederen te verkoopen of prijs te geven’ (Koenen l.c. p. 50). Toen de Noormannen kwamen, werden de Joden ervan beschuldigd met dezen in verbinding te staan, | |
[pagina 129]
| |
evenals men ze vroeger in Spanje contact met de Saracenen aanwreef. Trouwens, veel rampen werden al gauw aan Joden toegeschreven, des te gauwer naarmate een vervolging meer voordeel beloofde. Na de Noormanneninvallen bloeit de handel weer op. Keulen wordt buitengewoon belangrijk, mede door invloed van de Joden. En waar de Keulse schepen zich in Hollandse havens bevinden (bijvoorbeeld in 1048 in Dordt), daar zullen ook Keulse kooplieden, waaronder Joden, zich in Hollandse steden ophouden, al meldt Feist, zoals we opmerkten, van deze westwaarts gerichte expansie niets. En toch is het de meest voor de hand liggende. Koenen haalt uit Verhoeven, Inl. tot de Belgische Historie, aan: ‘Geen wonder dus, dat sedert den inval der Noormannen, de bijzonderste Koophandel hier (in de Nederlanden) door de Joden werd gedreven’ (l.c. p. 52). | |
Kruistochten; felle vervolgingenDe kruistochten brengen weer ellende over de hele linie. De uitspraak van Tal a.w. p. 7: ‘De Christengeestelijkheid zette de kruisvaarders aan tot wraaknemen op de Joden,’ is in z'n algemeenheid onwaar. Ondanks de felle bestrijding van de H. Bernardus sloegen vele kruisvaarders de Joden dood. In de Rijnstreek, in Luik, Leuven, Gent, Brussel en Bergen vielen er vele. De opgave dat er in Nederland twaalfduizend zouden zijn omgebracht, wijst Koenen terecht af. Dat getal 12.000 spookt op meer plaatsen. ‘In der Rheingegend allein sollen damals gegen 12.000 Juden als Märtyrer gefallen sein.’Ga naar eindnoot136 Ook in Beieren zouden er 12.000 vermoord zijn.Ga naar eindnoot137 Langs de Rijn ging het na deze vervolgingen tijdelijk weer goed. In de Nederlanden wordt de toestand na het begin van de kruistochten minder aangenaam. Wel hadden zij ook gedurende de eerste helft der Middeneeuwen, zonder vaderland, zonder nationaal middelpunt, in een gedrukten en mingeachten toestand geleefd, maar de felle drijfveer der vervolgingen was toen nog niet gespannen. Van het eind der elfde eeuw af neemt alles voor hen eene andere gedaante aan.Ga naar eindnoot138 | |
‘Zwarte dood’-beschuldigingenEr duiken beschuldigingen tegen de Joden op, die hun hoogtepunt zullen bereiken in de bronnenvergiftiging, toen de Zwarte Dood door Europa waarde (± 1348). Im 13 Jahrhundert kam von Frankreich her die Anschuldigung des Ritualmordes, die auch in Deutschland Gläubige fand und, wie bekannt ist, bis auf den heutigen Tag in manchen Gegenden noch findet. Dazu kam die Anklage der Hostienschändung, die zuerst in Bayern auftauchte und sich von da aus nach Oesterreich verbreitete. Endlich wurde gegen die Juden die schlimmste Anklage erhoben, als der schwarze Tod von Asien her ganz Europa überzog: sie hätten die Brunnen vergiftet. Im Jahre 1349 wurden in ganz Süddeutschland, aber auch in Schlesien und Mitteldeutschland die jüdischen Gemeinden vernichtet. Das Gemetzel erstreckte sich bis nach Belgien.Ga naar eindnoot139 | |
[pagina 130]
| |
De Joden werden, rechtloos en weerloos, verjaagd en doodgeslagen en gingen onder in de donkerste lagen van de maatschappij. ‘Damals begann die Verbindung von Juden und Landstreichern, von der die deutsche Gaunersprache beredtes Zeugnis ablegt,’ zegt Feist. We kunnen niet nagaan of deze voorstelling van Feist juist is. We hebben zo weinig geheimtaalgegevens uit die tijd. In het Augsburger Achtbuch 1342-1343 komen geen woorden voor, aan het Joods ontleend. Bij Dietmar von Merckebach, ± 1350, treffen we een elftal geheimtaalwoorden aan, maar geen Joodse. De eerste bron die Joods materiaal geeft, is Die Basler Betrügnisse der Gyler van 1450.Ga naar eindnoot140 Dat dus de vervolging tijdens de Zwarte Dood het begin is geweest van Joodse woorden in geheimtalen, is uit het bestaande materiaal niet te bewijzen. En verder zijn er helemaal geen vervolgingen nodig om Joods woordmateriaal in de geheimtaal te doen overgaan.Ga naar eindnoot141 | |
Asjkenazim in de Nederlandse gewesten gedurende de MiddeleeuwenKoenen gaat de geschiedenis van de Joden in de Nederlandse gewesten tijdens de Middeleeuwen na.Ga naar eindnoot142 In Vlaanderen toont hij met grote waarschijnlijkheid een vrij sterk Joods element aan in de 13de en 14de eeuw. Opvallend is het verhaal van de 30.000 Joden die Philippe Auguste in z'n strijd tegen Vlaanderen op de been zou gebracht hebben. Hoewel dit verhaal, dat van Dietrichs (De Statu et Jure in Republicâ Christianâ) stamt, bevestigd wordt door E. Sueyro (Annales), zal het wel vooral wat het getal betreft tot de legende behoren: 30.000 strijders veronderstellen een reusachtig Joods bevolkingselement. | |
Verdreven Engelse JodenKoenen neemt aan dat de Joden, in 1290 ten getale van 15.000 door Eduard i uit Engeland verdreven, zich voor een groot deel in Vlaanderen zouden gevestigd hebben. MiesesGa naar eindnoot143 zegt echter: ‘Die aus England verjagten Juden mochten als Opfer christlicher Unduldsamkeit gern das ihnen geschäftlich bekannte Altpreuszen aufgesucht haben,’ en tracht dat te bewijzen. Nederland, als kolonisatiegebied, sluit hij uit met de woorden: ‘die Niederlände weisen urkundlich Juden erst im jahre 1337 auf.’ Deze bewijsgrond is nu wel onhoudbaar gebleken. Brabant herbergt in de periode vóór 1349 veel Joden. Hendrik iii, de Goede (± 1250), schijnt in handen van Joodse woekeraars gevallen te zijn en bepaalt in 1260 ‘dat alle Joden en Caorsinen (inwoners van Cahors, berucht als woekeraars) uit Braband verdreven en geheellijk uitgeroeid moesten worden, behalven de zoodanigen, die op de wijze van andere kooplieden wilden handelen en niet woekeren’ (Koenen l.c. p. 64). | |
Kerk en JodenvervolgingDe weduwe van Hendrik iii, vrouwe Aleid van Bourgondië, stelt aan de H. Thomas van Aquino de vraag ‘of het haar geoorloofd ware, den Joden in hare landen buitengewone opbrengsten af te vorderen?’ Het antwoord van St.-Thomas is merkwaardig en toont geen Jodenvijandigheid.Ga naar eindnoot144 Men moet de Joden in geen geval ontnemen, hetgeen zij tot hun onderhoud nodig hebben. ‘En dewijl het onze plicht is, ons eerlijk te gedragen ook jegens degenen die buiten zijn ... zoo schijnt het raadzaam, zich bij dezen regel te houden, om van de Joden geene opbrengsten te vor- | |
[pagina 131]
| |
deren, aan welke zij vroeger niet onderworpen waren.’Ga naar eindnoot145 De vruchten van hun woekerwinsten mogen de Joden niet behouden, maar de hertogin mag er zichzelf niet mee bevoordelen. De gelden moeten aan de rechthebbenden teruggegeven worden en, zo deze niet te vinden zijn, voor goede werken gebruikt worden. Van groot, wijs inzicht getuigt de raadgeving: ‘de Joden te noodzaken voor hun levensonderhoud te werken’. Hadden ze dat maar gemogen, ze zouden zeker een nijvere middenstand gevormd hebben. In 1307 beginnen weer enige vervolgingen, maar hertog Jan ii beschermt de Joden en plaatst ze zelfs veilig in de sterkte Genappe. Als deze sterkte belegerd wordt, slaat de hertog de oproerige bende terug. De vervolgers beklagen zich bij de paus, doch deze berispt de oproermakers streng. Deze episode mag wel eens gememoreerd worden, omdat men bij schrijvers als Feist, Mieses, Loewe e.a. de indruk krijgt dat de Kerk de Jodenvervolgingen aanmoedigde. In elk geval verzwijgen zij zorgvuldig de temperende werking van de Kerk in dezen. Tal, a.w. p. 19, memoreert enkele vrienden van Israël. In 1349 breekt de furie tegen de Joden ook in Brabant uit. | |
Joden in Gelder en ZutphenIn Gelder en Zutphen schijnen ook reeds vroeg Joden te zijn geweest. Het voorkomen van de geslachtsnaam ‘De Jode’ is de grond van dit vermoeden. In het begin van de 14de eeuw wordt deze naam al vermeld. Zelfs komen in een contract de namen voor van de ridders Otto en Gerrit de Jode. Zwarts geeft op dat in 1235 reeds Joden te Arnhem gevestigd waren. In 1339 verkreeg Reinald ii, toen hertog geworden, van keizer Lodewijk de gunst in de ‘vestingen, steden en dorpen van zijn gebied Joden te mogen houden, om “er van te trekken” zooveel hij wilde’.Ga naar eindnoot146 Zo heel slecht schijnt het hier voor de Joden niet geweest te zijn, en de Brabantse Joden die in 1349 het bloedbad ontkwamen, trokken naar Gelder. Koenen stelt de loop van de zaken anders voor.Ga naar eindnoot147 In 1349 zou hertog Reinoud ii de toestemming ontvangen hebben in zijn gebied Joden op te nemen en te beschermen. Direct daarop zijn de Brabantse Joden Gelder binnengetrokken. Het waren er nogal veel. Koenen berekent zo'n vijf- à zeshonderd. Precies is het niet na te gaan, omdat onder de aankomenden ook Lombarden waren, en de jaargelden die de hertog in 1350 ontving, zowel door Joden als Lombarden opgebracht werden. Koenen rekent aldus: de hertog ontving 1140 pond Vlaams. Per persoon werd in Brabant als jaargeld 1 pond Vlaams betaald. Dat zal in Gelre ook wel zo geweest zijn. Er kwamen dus 1140 personen binnen. Reken hiervan de helft Joden, d.i. vijf- à zeshonderd. Daar er voor de Lombarden geen enkel motief was, in 1349 uit Brabant weg te trekken, is het waarschijnlijk dat het getal van de binnentrekkende Joden nog groter was. En van dien tijd af tot op 1468 bewijzen de uittreksels der Hertogelijke rekeningen, dat er bestendig Joden van allerlei rang en stand in de Graafschappen en Gelder en Zutphen aanwezig waren, van welke de Hertog belastingen inde, bijdragen ontving, en geldsommen opnam, of die hem op eenige andere wijze ten dienste stonden.Ga naar eindnoot148 | |
[pagina 132]
| |
Vervolgingen in GelreIn 1451 werd, onder invloed van Kardinaal van Cusa, door de overheden van Arnhem verboden dat iemand aan de Joden enig nadeel zou doen, des daags, noch des nachts, in het geheim noch openbaar; en zo iemand daartegen deed, zou hij aan de Joden 's hertogs geleide verbreken.Ga naar eindnoot149 Koenen vestigt de indruk dat Gelre geen Jodenvervolgingen gekend heeft. Maar Zwarts zegt (l.c. p. 25) ‘Het Hertogdom “Gelre” bezat de meeste Joden van alle Noord-Nederlandsche staatjes, zoo ook het meest aantal Jodenvervolgingen.’ ‘Het Deutzer Memorbuch (gedenkboek waarin namen van vermoorden of uitgemoorde gemeenten) gedenkt den loop der vervolgingen aangevend de gemeenten Nijmegen, 's Heerenberg, Arnhem, Zutphen, Zwolle en Kampen.’Ga naar eindnoot150 Zwarts, die natuurlijk over heel wat nieuwere gegevens beschikt dan Koenen, heeft gelijk wat de vervolgingen aangaat. Maar het is de vraag of de vervolgingen het effect gehad hebben dat Zwarts vermoedt. Er zijn nog heel wat Joden overgebleven.Ga naar eindnoot151 De overheid toch was het over het algemeen helemaal niet eens met de uitspattingen van de, door paus Clemens vi bij bul van 20 oktober 1349, zo krachtig veroordeelde kruisbroeders of flagellanten. | |
Flagellanten en vervolging in NederlandDeze flagellanten leidden de Jodenvervolgingen die na het uitbreken van de vreselijke builenpestepidemie West-Europa teisterden. De Joden bleven over het algemeen vrij van de ziekte (hetzij door strengere leefregels, hetzij door immuniteit van het ras). Nu werden ze beschuldigd de bronnen vergiftigd te hebben. Bekentenissen werden afgeperst. In 1348 in Provence begonnen, bereiken de vervolgingen 18 december 1349 Keulen; juli 1349 wordt Hasselt uitgemoord - ook Sittard, Susteren. In Brabant hield het moorden twee jaar achtereen aan. Jan van Boendale zegt ervan in z'n Brabantsche Yeesten:Ga naar eindnoot152 Vs. 5034[regelnummer]
Dus setten si hem alle te samen
Ieghen die papen van der kerken,
Te lachteren der papen werken,
Ende haers selfs prijsden si sere,
5040[regelnummer]
Ende daden, met enen subtilen kere,
Den joden oec in Brabant pine:
Si leiden hen ane van fenine,
Dat si hadden ter menegher stede,
Om dat si dat kerstenhede
5045[regelnummer]
Al te male souden bederven;
Daer bi moesten die joden sterven.
Die hertoghe Jan, sonder waen,
Dede die joden alle vaen.
Selc wart verbrant, selc verslaghen,
5050[regelnummer]
Ende selc int water ghedraghen.
Dus verloren si alle dleven.
| |
[pagina 133]
| |
Ondanks de strenge maatregelen van de Kerk waren de benden de eerste jaren niet tegen te houden. | |
Asjkenazim gedurende de MiddeleeuwenIn Utrecht wordt van de vestiging van de Joden binnen het bisdom geen melding gemaakt. Koenen en ook Zwarts nemen aan dat er al vrij vroeg woonden. ‘De gruwelijke Jodenslachtingen van 1349 / 50 hadden, zoowel de Duitsche als de Nederlandsche steden van hun Joodsche bewoners beroofd en ook Utrecht had bij deze gelegenheid zijn Joodsche ingezetenen, die er van ouds moeten gevestigd zijn geweest, verloren.’Ga naar eindnoot153 In het Oversticht treffen we ook Joden aan in Deventer, Zwolle, Oldenzaal, Goor, Enschede, Borne, Ootmarsum, Diepenheim, hoewel vele van deze plaatsen niet in het Memorbuch opgegeven worden omdat het aantal van de Joden er niet talrijk genoeg was een gemeente te vormen. We kennen uit Overijssel, waar ook het Slaet u seer / Tot Christus eer; Door God so laet die sonden meer! van de flagellanten klonk, enkele namen van Joden. Die namen wijzen ons naar Keulen en Westfalen. Godscalke van Rakelinchusen (Recklinghausen) was een groot bankier. Hij vormde later een consortium met Leo de Monasterium, Moyses de Colonia, Godschalk van Werden. (Saul in Goor, Nathan in Oldenzaal; Mozes, Coepman, Sander, Jodelijn en Symon zijn nog andere namen, die ons van de afkomst niet veel zeggen.) Zeker is dat deze Joden rustig tussen de overige bevolking leefden, tot ze tegen 1350 gedood of verdreven werden. Jodennamen uit Van Hasselt wijzen ook naar Rijnland of Westfalen. Van het oosten kwamen de Joden, de asjkenazim, in ons land langs de grote verkeerswegen.Ga naar eindnoot154 In 1444 worden de Joden wéér uit Utrecht verdreven: na de vervolgingen van 1350 zijn ze er weer ingekomen en hebben er gewoond in de Joderye, een soort hofje dat wel wat aan een getto doet denken.Ga naar eindnoot155 Dat ze terugkwamen en weer verdreven werden, is een volgende episode in deze eentonige geschiedenis, die toch zo vol mensenleed is. De geschiedenis maakt, volgens Koenen, geen gewag van Joden in Holland, Zeeland en Friesland vóór de 16de eeuw. Toch kan men veilig aannemen dat, bij de nietongunstige stemming van de Hollandse graven ten opzichte van de Joden, er ook hier wel gewoond zullen hebben, en de kaart bij Zwarts (l.c. p. 20) meldt dan ook Joden in Dordrecht, Geertruidenberg en Den Haag, in het begin van de 14de eeuw. In Friesland zijn de Joden niet officieel vastgesteld, maar daar de Memorbücher Friesland ook noemen, zijn er gedurende de moordepidemie van 1350 ook hier gevallen. Voor Groningen zijn er voor 1350 geen gegevens (Mendel a.w. p. 23). Zo waren ± 1350 de Nederlandse gewesten zo goed als Jodenvrij, behalve dan Gelre. Van de invloed van de Jodentaal op de geheimtalen in deze tijden weten we niets. Er is ons geen materiaal overgeleverd. Toch vermoed ik dat enkele woorden uit het zuidelijk Bargoens uit de eerste periode van het Jodenverblijf dateren (zie hoofdstuk iv A). | |
[pagina 134]
| |
Vorming en samenstelling van het asjkenazimdom in Polen na 1350Ook in Zuid-Duitsland werden de Joden tegen 1350 verdreven. Zeker, er bleven er wel over: ‘Es kann keine Rede davon sein, dasz etwa alle Juden aus Mitteldeutschland durch die Verfolgungen des Mittelalters vertrieben worden seien.’Ga naar eindnoot156 Een groot deel van de Joden trok naar het oosten, ‘wo die Flüchtlinge im Königreich Polen eine Zuflucht fanden und neu aufleben konnten’. In Beieren woonde een groot aantal Joden, dat de taal van het land sprak. MiesesGa naar eindnoot157 schetst de uitstraling van het Beierse centrum naar het oosten, ook naar Polen. ‘In weiterer Fortsetzung muszte auch Polen die Ausstrahlung des Bayerntums erfahren. In der eine Zeit zu Polen gehörigen, jetzt fast ganz germanisierten obersächsischen Lausitz heiszt jeder Deutsche bawarski (Bayer).’ Beieren had veel Joden uit Italië gekregen. ‘Süditalien war die Pforte, durch die ein groszer Teil des europäischen Judentums in seine jetzigen Sitze gelangte’ (p. 295), en ‘Süditalienische Juden dürfen nach dem Orient, norditalienische Juden nach Süd-deutschland, Oesterreich, Polen gewandert sein’ (p. 297). Ook een Byzantijnse stroom schijnt naar Beieren afgevloeid: ‘Die in Byzanz verfolgten Juden konnten in den ersten Jahrhunderten des Mittelalters auch nach Bayern den weg geschritten haben,’ en verder nog: ‘Einen kräftigen Anteil an der Besiedlung Mittel- und Ost-Europas durch Juden nahm zweifellos auch Persien.’ Ten slotte komt Mieses tot de conclusie: ‘Die aschkenazischen Juden dürfen demnach in der Hauptsache aus Italien-Pälastina, Byzanz-Kleinasien, Ukraina-Kaukasus oder Schwarzes Meer aus Persien-Mesopotamien gekommen sein’ (l.c. p. 303). De taal van de asjkenazische Joden vertoont sporen van de talen van de genoemde streken. | |
Beiers: de kern van het JiddischIn Beieren voornamelijk werden deze taalelementen verwerkt en ontstond een eenheidstaal, het Jiddisch. Nachdem Frankreich und England judenrein wurden, Italien mit spärlichen Judengemeinden versehen war, das Rheinjudentum in dürftigen Resten nach dem schwarzen Tode vegetierte und das Polnische Judentum kaum von sich hören liesz, befand sich in den bajuvarischen Landen der Schwerpunkt des gesamten auszerspanischen Judentums von ganz Europa.Ga naar eindnoot158 Deze Beierse Joden moesten echter ook vluchten. ‘Es zerstreute sich in alle Windrichtungen, ging nach Italien, Ungarn, Böhmen, Polen, aber auch gewisz mindest vom eigentlichen Bayern aus, nach Deutschland.’ De hier nog wonende Joden losten zich op in dit Beierse Jodendom. En het Beiers werd de kern van het Jiddisch, ook in Polen, waar de krachtige Beierse groep alles overheerste. De Noord-Duitse Joden, die van Brandenburg uit in 1510 naar Polen trokken, hadden taalkundig ook invloed. ‘Die norddeutschen Hilfsverben des Futurums sind im Dialekt der Ostjuden allgemein und bezeugen die Wirkung des norddeutschen Judenexils.’Ga naar eindnoot159 Polen, Oost-Europa, zal de bron worden die weer Joden over Duitsland en ook Nederland uitstort in de volgende eeuwen. | |
[pagina 135]
| |
Joden in de Nederlanden na 1500Maar we zullen zien dat het niet alleen de Pools-Litouwse Joden zijn die ons land bevolken. Ook de Rijnsteden leveren een contingent. En het is juist de Jodenbevolking uit die steden, die vóór de Poolse Joden naar Holland trekt. Karel v wil de Joden uit zijn erflanden verdrijven. Zijn plakkaten gaan meestal over de ‘gedoopte Joden’, de maranen. Toch woonden er in ons land ook weer Hoogduitse Joden. Koenen geeft (l.c. p. 128) een besluit van Karel v aan de regering van het Utrechtse Sticht, gedateerd: 20 januari 1545. Deze meldt daarin ‘dat sommige Joden sedert eenigen tijd in zijne Erf-nederlanden gekomen waren, om aldaar hun verblijf en woning te houden, zijnde te dien einde met de Regenten van eenige steden verdragen en overeengekomen, om zich aldaar op zekere voorwaarden te komen vestigen,’ hetgeen hem ‘om merkelijke redenen niet te lijden stond.’ Ook voor Gelderland kwam in dat jaar een plakkaat af ‘dat geene Joden aldaar in steden of plaatsen zouden mogen wonen, en dat die er in waren, bij verbeurte van lijf en goed, binnen den tijd van vier weken zich daaruit zouden hebben te begeven’.Ga naar eindnoot160 We hebben hier te doen met ongedoopte, dus Duitse Joden. Het Hof van Holland verbood, bij plakkaat van 14 augustus 1532 en 17 juli 1549, aan de Joden het verblijf in Holland, Zeeland en West-Friesland. Onder de regering van Philips ii werden deze plakkaten nog verscherpt: een bewijs dat ze niet precies uitgevoerd werden. In 1570 meldt de stadsregering van Zutphen, ‘in dezen tijd geene Joden noch eenigerlei hunner goederen te hebben kunnen opsporen’. 17 mei 1570 geeft nog eens weer een plakkaat uit Brussel, bevelende ‘de Joden uit den lande te doen gaan, en geene meer met der woon daar in te laten komen’. Enkele Joodse gezinnen in Wageningen werden nu ook spoedig verjaagd. | |
Einde van het Spaans bestuurIn het volgende jaar (1572) was de dageraad der Nederlandsche vrijheid aangebroken, die ook voor Israël hare liefelijke stralen in steeds toenemende volheid zou verspreiden, en zes jaren daarna nam de voornaamste stad der beide Hoofdgewesten in den vrijheidskamp de Kerkhervorming aan, waardoor het tijdstip geboren werd, op hetwelk zich de Joodsche natie voor goed in Nederland zoude vestigen.Ga naar eindnoot161 In 1615, 1616 werden de Joden te Frankfurt en Worms vervolgd en Koenen neemt als waarschijnlijk aan dat een deel van deze Joden naar Nederland trok.Ga naar eindnoot162 Ze werden niet zo gul ontvangen als de sefardim. Deze laatsten toch waren kooplieden met buitengewone relaties. De Hoogduitse Joden waren arme bannelingen. Eerst in 1636 gelukte het hun een gemeente in Amsterdam op te richten onder opperrabijn Moses Well. | |
Versterking van het asjkenazische element na 1648Na 1648 wordt dit Hoogduitse Jodenelement versterkt en weldra overvleugeld door Poolse en Litouwse Joden, de eigenlijke asjkenazim, van wie de taal zich, | |
[pagina 136]
| |
zoals we zagen, in de Middeleeuwen gevormd had onder Beierse invloed. De plunderingen van de kozakken dreven de Oost-Joden naar het westen. In 1656 landden 300 Joden uit Litouwen te Texel en begaven zich naar Amsterdam, waar ze goed opgenomen werden en een afzonderlijke synagoge bouwden.Ga naar eindnoot163 Nu mochten ook de Hoogduitse Joden een synagoge bouwen. De magistraat verleende dus aan de Pools-Litouwse Joden een voorrecht dat de Hoogduitsers nog niet bezaten. Koenen besluit eruit dat ze meer bemiddeld waren dan deze Hoogduitsers en dat de magistraat ‘zich van hunne inwoning, ten voordeele van den handel, gunstige uitkomsten beloofde’. Lang duurde de scheiding Hoogduitse en Poolse Joden niet. Toen zij aan de landstaal begonnen te gewennen, oordeelde de Regeering, dat zij geen afzonderlijke synagoge meer behoefden, en werd hun ten jare 1673 door de Wethouderschap der stad het houden van afzonderlijke vergaderingen verboden; waarna zij zich met de Hoogduitsche Joden vereenigd hebben (Koenen l.c.). Ook in Friesland en Groningen vestigden zich tegen deze tijd de Joden en we zien ze in Appingedam, Delfzijl, Leeuwarden en vooral Harlingen.Ga naar eindnoot164 De eerste Hoogduitse Jood, die 10 december 1675 in Den Haag de burgereed aflegt, is Zuskind Pos (Alexander Polak). In 1676 wordt hij ‘toegelaten tot het St. Nicolaas of winkeliersgilde, het eenige, waartoe Joden toegelaten werden’.Ga naar eindnoot165 Telkens deden leden van de langzaam groeiende gemeente pogingen om tot andere dan de winkeliers- en oudekleerkopersgilden toegelaten te worden: zonder succes. Van Zuiden geeft er, p. 22 vvlg., meerdere voorbeelden van. En als we dan ook de lijst van de Joodse winkeliers die voor 1750 ingeschreven waren bij het winkeliersgilde nagaan, dan is het van 1676 af: katoen en zijdenetjes, linnen en katoen enz. In 1731 één: kramerijen. In 1733 krijgt er één een theehandel. Nog enkele anderen koffie, thee of chocolade. Maar dit is de enige afwisseling in de handel in ellewaren.Ga naar eindnoot166 | |
Verbreiding van de Joden op het plattelandVoor de verdere uitzwerming van de Joden verstrekt Koenen ons nog enkele belangrijke gegevens. Tegen het jaar 1735 ... was de geheele provincie, hier meer, ginds minder, bezocht geworden door omzwervende, Joodsche kramers, wier getal zoo toenam, dat de Staten zich gedrongen vonden, volgens eene opzettelijke aanvrage des Hofs van Holland, om ernstig te waken tegen de ongelegenheden, die daaruit voor de overige ingezetenen konden voortspruiten.Ga naar eindnoot167 Het is nu opmerkelijk dat in de geheimtaalbronnen die ons bekend zijn, eerst in deze tijd Joodse elementen in groteren getale beginnen voor te komen. Hierop komen we terug (hoofdstuk iv, C ii). We hebben hierboven onder ‘“Zwarte Dood”-beschuldigingen’ gezien dat Feist de weerloze, rechtloze Joden als beïnvloeders van de Gaunersprache aanziet. Ik | |
[pagina 137]
| |
voor mij geloof ook aan een beïnvloeding van de geheimtaal door Joden, die als handelaars in oude waren met de onderste lagen in aanraking kwamen en deze lagen woorden verschaften voor zaken die men liever niet bij hun naam noemde (zie hoofdstuk iv). Dat men ook in Joodse kringen dat contact met de donkere lagen wel vermoedde, blijkt uit een mededeling door een van de parnassijns van de Hoogduitse gemeente van Den Haag in 1710 te synagoge gedaan. In deze mededeling wordt kennis gegeven ... dat uit de koets van den Graaf van Albemarle kussens gestolen waren van gebloemd fluweel met gouden passementen en kwasten en dat een ieder gewaarschuwd werd het onmiddellijk aan de parnassijns te zeggen, indien zij soms te koop zouden worden aangeboden. Iedere aanwijzing zou welkom zijn en beloond worden, terwijl het tegenovergestelde gestraft zou worden.Ga naar eindnoot168 Zo'n mededeling heeft geen zin als men niet vermoedt opkopers van gestolen waar onder z'n gehoor te hebben. Ook in de andere provinciën zwierven de Joodse kramers. In Gelderland wordt door een plakkaat van 27 mei 1726 aan de Joden verboden op het platteland te wonen en te overnachten.Ga naar eindnoot169 In Utrecht worden de rondtrekkende kramers geregeld geweerd. Het moest hier tot 1789 duren voordat de Joden van overheidswege, onder zeer vernederende bepalingen, zich in de stad mochten vestigen. In Amersfoort hadden ze sedert 1726 een synagoge. In de Meierij van Den Bosch mogen ze zich, bij besluit van de Staten-Generaal van 1767, blijvend neerzetten. Zeeland had er de hele 18de eeuw al. Een synagoge die ze ± 1750 in Vlissingen begonnen te bouwen, is niet voltooid. In Friesland vestigden ze zich in de loop van de 18de eeuw in verschillende plaatsen: Leeuwarden, Harlingen, Makkum, Bolsward, Dokkum. Ook in andere steden van Holland dan Amsterdam en Den Haag, mogen ze zich vestigen, o.a. te Haarlem en Dordrecht ± 1764.Ga naar eindnoot170 Zo zien we tegen het einde van de 18de eeuw de Joden in alle delen van het land. Uit het oosten van Europa, Noord-Duitsland, de Rijnstreken zijn ze naar Holland getrokken, waar Amsterdam ze rust en bescherming gaf. Ruim honderd jaar later zijn ze in alle provinciën gevestigd. Het is niet aan te nemen dat deze Joden alleen vanuit het centrum van Amsterdam verspreid zijn. Ze bleven hangen in plaatsen waar ze op hun zwerftochten door trokken. Handel werd hun middel van bestaan. Handel, eerst in allerlei licht te vervoeren waren: lompen, oud huisraad, kortom ‘vodden en lorren’. Ze trokken de boer op, zagen daar, vooral in later jaren, antiquiteiten waarvan zij de waarde kenden. Ze kochten ze voor een prikje en verkochten ze duur. Ze werden antiquairs. Waar een gemeente was, moest een rituele slager zijn. Het slagersbedrijf wordt in kleine plaatsen heel vaak door Joden uitgeoefend. Slagerij en veehandel raken elkaar. En veel veekopers zijn Joden. We zullen in de geheimtalen de neerslag vinden van woorden die op al deze bedrijven betrekking hebben. | |
[pagina 138]
| |
Emancipatie van de JodenEén daad moest nog gesteld worden voor ze Nederlandse staatsburgers waren. Die daad stelt de Nationale Vergadering op 2 september 1796. Dan neemt ze het ‘Decreet over den gelijkstaat der Joodsche met alle andere Burgers’ eenstemmig aan.Ga naar eindnoot171 Van nu af is de geschiedenis van de Joden officieel gelijk aan die van de gewone Nederlandse staatsburgers. | |
Sefardim en asjkenazim na 1796Ná de gelijkstelling zien we van officiële zijde een poging tot samensmelten van de Portugese gemeentes met de asjkenazische, een teken dat het verschil niet meer als zó groot gevoeld wordt. Lodewijk Napoleon vatte het plan op de Hoogduitse en de Portugese gemeente in Amsterdam te doen samensmelten. Dr. I. Capadoce, koninklijk geneesheer, wist door zijn invloed dit plan te verijdelen. De poging is tijdens de inlijving herhaald. Men kwam tot een gemengd ‘opperconsistorie’ en het ‘concordaat’ van 1810 regelde de verhouding van de beide gemeentes. Dat verdrag geldt tot heden. Het bepaalde o.a. ... dat op plaatsen waar zoowel een Hoogduitsche als een Portugeesche Joodsche gemeente bestaat, niemand die tot één dier gemeenten behoort bij de andere als lid zal worden aangenomen. Verder: dat waar slechts één gemeente bestaat, alle Israëlieten op gelijken voet daartoe zullen worden toegelaten; en dat bij huwelijk de vrouw overgaat tot de gemeente, waartoe de man behoort.Ga naar eindnoot172 Door dit besluit zou praktisch het Portugese element opgaan in het veel sterkere Hoogduitse. In de kerkelijke gemeentes waar de Joden zich zullen gaan vestigen, ontstaat een Hoogduitse meerderheid, waarbij de enkele Portugese Joden zich moeten aansluiten. De officiële opgaven van 1913-'14 in het Jaarboek van 5674 doen ons zien dat er nog slechts twee Portugese gemeentes bestaan. De grootste in Amsterdam: Talmud Torah met 4800 leden. De Nederlands Israëlitische (Duitse) gemeente telt daar 56.170 leden. In Den Haag bestaat de Portugees Israëlitische gemeente Honen Dal met 278 leden, waarnaast staat de Nederlands Israëlitische met 6159 leden. In Rotterdam staan 149 Joden opgegeven als Portugees Israëlitische. Een eigen gemeente hebben ze niet. En in geen enkele plaats buiten de twee genoemde hebben ze die. In de diaspora gingen dus de Portugese Joden volkomen op in de machtige groep van de asjkenazim. In Maarssen bijvoorbeeld, waar toch eens een Portugees Israëlitische synagoge was, is nu alleen een Nederlands Israëlitische gemeente. | |
Sefardim op de tweede plaatsZo zien we in Holland de sefardim op den duur naar de tweede plaats gedrongen worden. In Turkije zagen we, na 1492, het omgekeerde gebeuren.Ga naar eindnoot173 Een van de oorzaken van het gedeeltelijk opgaan van de sefardim in de asjkenazim zagen we al: het concordaat van 1810. De tweede oorzaak die Feist geeft, is het grote aantal van de asjkenazim.Ga naar eindnoot174 | |
[pagina 139]
| |
Zeker is dat het onuitputtelijk reservoir van Oost-Europa steeds weer nieuwe mensen leverde, terwijl de bron voor de sefardim sedert 1496 ophield te vloeien. Verder dienen we in het oog te houden dat de rijke Spaans-Portugese Joden volkomen opgingen in de Hollandse cultuur. En ik kan niet aannemen dat de Pinto's, Henriques', Suasso's enz. als hun dagelijkse omgangstaal nog Spaans gebruikten. Als beschaafde mensen zullen ze het natuurlijk wel gekend hebben. De gezeten Portugese Joden woonden in de deftigste wijken en scheidden zich zo af van een deel van hun geloofsgenoten die, in armere stadsgedeelten, opgingen in de asjkenazim. Enigszins spijtig zegt Van Zuiden: Terwijl de Portugeesche Joden, die door hunne groote rijkdommen en verfijnde beschaving, welke echter alras tot groote verwildering van zeden leidde, in hunne grootsche gebouwen in het Voorhout en de Nieuwe Uitleg woonden, namen de Hoogduitsche Joden hun kwartier meer in het hartje der stad in Gevolde en Lange Gracht, Bezemstraat en Spui, waar zij alleen den kleinhandel en winkelnering dreven.Ga naar eindnoot175 Ook wat hun taal betreft, gingen de Portugese Joden veel gauwer op in de Hollandse omgeving dan de Hoogduitse. Het ligt al in de aard van de talen die ze spraken. Spaans gaat niet geleidelijk over in Nederlands. Wilden de Portugese Joden verstaan worden, dan moesten ze hun taal volledig opgeven en Nederlands spreken. Een tussenweg bestaat niet. De Nederlander kon hen ook niet tegemoetkomen door half-Spaans te spreken. Anders was dit met de Duitssprekende asjkenazim. Langzamerhand paste hun Duits zich aan, zoals we verderop zien zullen. Maar het Nederlands hoefden ze niet te leren. De Nederlander verstond hen vrijwel. Verder was het Joden-Duits in Polen al voor de sprekers de ‘leshaun haqaudèsh’, de taal van het heilige, de ‘officiële taal’ geworden. Van de sefardim echter zegt Feist:Ga naar eindnoot176 ‘Auch ihre spanische Muttersprache erlosch hier überall im Laufe der Zeit; in Amsterdam schon gegen Ende des 17 Jahrhunderts.’ Alleen waar de sefardim afgesloten samenwoonden, is het Spanjools blijven bestaan. In Constantinopel, Saloniki, Smyrna, Adrianopel leeft het nog. Over dat verdwijnen van het Spaans-Portugees bestaan afwijkende meningen. Zwarts zegt (l.c. p. 233): ‘Buiten het stand- en cultuurverschil kwam daarbij nog het feit, dat de Portugeezen tot het midden der vorigen (!) eeuw Portugeesch bleven spreken.’ Da Silva Rosa (p. 165) schrijft: ‘Niettegenstaande het Portugeesch in Amsterdam tegen het midden der vorige eeuw langzaam is verdwenen’... Het verschil in tijdsopgave tussen Feist enerzijds en Zwarts - Da Silva Rosa anderzijds, is aanzienlijk: ± 1680 en ± 1850. Zwarts en Da Silva Rosa benaderen de waarheid dichter dan Feist. Toch geloof ik dat zij het verdwijnen van het Portugees te laat stellen. Men lette op het volgende. Da Silva Rosa schrijft:Ga naar eindnoot177 Tot nu toe (± 1800) waren de Joden ook wat hun taal betreft van de overige burgers afgescheiden. Bij de Portugeesche Joden was de omgangstaal Portugeesch, zij het dan een sterke verbastering van het 17de-eeuwsche, dat hun | |
[pagina 140]
| |
voorouders hierheen hadden meegebracht; bij de Hoogduitsche Joden is het Joodsch-Duitsch. Den 10den Juli 1809 verscheen een ‘Besluit opzigtelijk het gebruik der te vertalene Bijbel uit de hebreeuwsche in de Nederlandsche taal, door de Hollandsche Hoogduitsche Israëlietische Gemeente binnen het Rijk’. Deze aanslag op het geliefde en door het volk als heilig beschouwde Joodsch-Duitsch verwekte veel ontevredenheid. Het verzet tegen de uitvoering van dit Besluit was zóó sterk, dat in den Franschen tijd van een Hollandsche Bijbelvertaling voor de Joden niets is gekomen. Juist dit laatste feit versterkt mijn mening dat voor de Portugese Joden deze taalstrijd niet bestond. Ze spraken reeds Nederlands. Ze mogen dan nog wat Portugees gekend hebben, die taal was geen symbool van hun eenheid. Zij waren opgegaan in het Nederlandse volk. Dat was bij de Duitse Joden anders. ‘Kende men bij de Duitsche Joden grondig Joodsche wetenschappen, en meestal geen profane, de dagelijksche bestaanszorgen en uitsluiting deed hen zich geheel in de Joodsche cultuurkring terugtrekken, waarin hun opperrabijn hen voorging en waarbuiten alles ongewijd was.’Ga naar eindnoot178 Van de taal van de Portugese Joden is in de geheimtalen zo goed als niets te bespeuren. De Joodse elementen zijn hier bijna uitsluitend asjkenazisch, wat voornamelijk uit de klinkerstand blijkt.Ga naar eindnoot179 |
|