| |
| |
Dieventaal naast Bargoens
WinklerGa naar eindnoot49
meende al de onderscheiding: Roodwaals - dieventaal te moeten maken, maar gaf er verder geen
gronden voor aan. De eerste aanleiding voor mij tot afscheiding van de dieventaal uit de
geheimtalen, is m'n persoonlijke ervaring.
De door mij ondervraagde woonwagenbewoners waren in doorsnee allerminst dieven. Van de
meesten kreeg ik een absoluut betrouwbare indruk. Zeker, de gewoonten van deze lieden zijn
anders dan de onze. Op sommige punten is hun geweten ruimer. Veldvruchten groeien om hun
standplaats. En dat ze wat kortjan schoepen voor hun paard is voor hen zó
gewoon dat ze er geen diefstal in zien. Een paar pommerikken die over de weg
hangen, worden meegenomen. Lousjes van reitsjes of majemtrappers liggen in de walkanten van ‘hun’ land. Die producten zijn vrij.
Die worden niet ‘gestolen’ maar meegenomen. Een verdwaald kacklientje komt
in hun pot terecht. Wie nauwgezet is, noemt dat stelen. Maar van de echte dievengewoonten van
de grote stad staat het toch mijlenver af. Dat er namen zijn voor overheids-personen, borgemak, ratjes, spreekt vanzelf. Ze komen als zwervers geregeld met die lui
in aanraking. De wout komt flaksen, ze moeten pramoenje mangen bij de borgemak om met de scherit
te staan. Vandaar het ‘taboe’ zijn van die begrippen, en vandaar geheimtaalwoorden ervoor. Dat
er een woord is voor de bajes, de gevangenis, spreekt ook vanzelf.
Overtredingen, vonnissen, betekenen voor deze groep vanzelf de bajes.
| |
| |
De woorden die tot de seksuele sfeer behoren, beperken zich tot de natuurlijke functies.
Dit alles wordt in dieventaal anders. Daar vinden we een serie woorden die op diefstal,
inbraak, zakkenrollerij, seksuele afwijking, enz. betrekking hebben. Daar treffen we woorden
aan voor rechercheurs, gevangenissen, rechters en verklikkers. Daar constateren we
geheimtaalwoorden voor alle begrippen die op ‘steelbare waar’ betrekking hebben. En voor het
seksuele krijgen we een serie woorden die de vereniging van beroepsdiefstal en prostitutie
duidelijk doen zien.
Laten we om dit alles te bewijzen eens a. een echt Bargoense taal en b. een dieventaal excerperen voor de begrippen die op beroepsdiefstal en
prostitutie betrekking hebben. Voor het Bargoens neem ik de lijst van Haaksbergen.
| |
Dieventaalelementen in Haaksbergen
deisje, de wout, houd je mond, politie |
gappen, jatten, stelen |
gondel, temeie, tes mem, lichtekooi |
gondelbajis, gondelkit, bordeel |
moscherem, verklikker |
schofje, houd je stil |
schoepen, stelen |
stielie hajis, gevangenis |
De oogst is al heel gering, totaal 11 woorden op 231, of amper 5%. En nu wijst eigenlijk nog
geen één van deze woorden op beroepsdiefstal. Dat er drie woorden voor stelen zijn, verraadt
nog geen professionalisme. Een moscherem hoeft niet bepaald diefstal te
verklikken. Maar we zijn hier toch in de sfeer van stelen. Op seksueel gebied zijn hier niet
meer woorden dan in het algemeen beschaafd.
| |
Dieventaalelementen in De Boeventaal
Woorden uit dieven- en prostitueetaal. De lijst De Boeventaal die ik hier
excerpeer, bevat de taal van meerdere groepen, ook van Bargoenssprekers. Daardoor is ze veel
uitgebreider. Maar de echte dieventaal zit hierin.
aangebrand, veneriek (prost.)Ga naar eindnoot50 |
aanklennen of aankleinen, lijmen, lokken, meetronen
(prost.) |
aankwatsen, aanspreken (prost.) een niese ‘meid’ of een sirool ‘man’ aankwatsen |
aanslaan, aanspreken (dievent.) |
achtermeeluk, zakje achter op de pantalon (dievent.) |
adje, agent van politie |
afgelajen, af, afgetobd (prost.) me niese is
afgelajen |
afgelooid, van alles beroofd (dievent.) |
afgrissen, afrukken (dievent.) |
afleggen, beloeren, ongemerkt nagaan, verkennen (bv. een huis
afloeren) (dievent.) |
aflenzen, afloeren (dievent.) |
afloeken, afloeren (dievent.) als het gajes weggaat,
zullen we wel afloeken of het nobel ‘veilig’ is |
afroojemen, afloeren (dievent.) |
aksie en refaksie, last en schade (van de politie bij vervolging)
(dievent.) |
| |
| |
arres, vrees, angst |
askenen, stelen, bestelen (dievent.; prost.)
een prostituee askent een klant |
|
bajes, winkel, huis, gevangenis (dievent.) |
bajeskar, bajeswagen, celwagen (dievent.) |
bajesklant, iemand die veel in de gevangenissen terechtkomt (dievent.) |
baldoveren, klikken, nakijken (dievent.) |
bauernfänger, kwartjesvinder (dievent.) |
bazaar, politiebureau (dievent.) |
bedissen, verdienen, stelen (dievent.) |
begoulesj, veneriek (prost.) |
behojje, vrouwelijke schaamdelen (prost.) |
behojjebikker, souteneur (prost.) |
beis, valse omwegen (dievent.) |
beisko, Jood, snees, of in het algemeen iemand die men in zijn zaak
betrekt (dievent.) |
bekwaam, ervaren (dievent.)
al de bekwame jongens ‘ervaren dieven’ wonen in de Nes |
bengel, ketting of signetten (dievent.) |
besluit, vrouwelijke schaamdelen (prost.) |
bezoles, mezoles, veneriek (prost.) |
binnenkomen, in de gevangenis geraken (dievent.) |
binnenmeeluk, binnenzak (dievent.) |
binnen mikken, geborgen (dievent.) |
blad, dak van een huis (dievent.) |
blauw laken, lood (dievent.) |
bollebof, de baas, commissaris van politie, directeur van een
gevangenis (dievent.) |
bonjer, gesnapt (dievent.) |
borjen (ook jenner), een medespeler voor de leus,
die tot het complot van de kwartjesvinders behoort (dievent.) |
bovenkruis, soort sleutel (dievent.) |
bovenmeester, commissaris van politie (dievent.) |
braceletten, handboeien (dievent.) |
brandspinozer, brandkast (dievent.) |
brasser, lokduif (prost.) |
breektiejijs, breekijzer (dievent.) |
broekmeeluk, broekzak (dievent.) |
brommer, ketel (dievent.) |
bijl, balie, gerecht (dievent.) |
bijt, teleurstelling (dievent.)
de grondige ‘agent’ had een bijt |
bijter, nijptang (dievent.) |
|
casavie, brief, bankbiljet (dievent.) |
chocoladewagen, celwagen (dievent.) |
|
daai, steen, diamant (dievent.) |
dajem, eed (dievent.)
loensche dajem [valse eed] |
deisje, hou je mond (dievent.) |
dekkel, politieagent (dievent.) |
dekken, aan het gezicht of gehoor onttrekken; de persoon die genomen
wordt, staat tussen de roller en de dekker (dievent.) |
deurkienen, sleutels voor deuren (dievent.) |
dofferd, ketel (dievent.) |
dof gajes, loos volk, rechercheurs (dievent.) |
doorgefourneerd lommerdbriefje, hoer (prost.) |
doorslaan, bekennen (dievent.) |
doorslaander, iemand die voor de rechtbank alles bekent (dievent.) |
doortimmeren, doorslaan (dievent.) |
dopkien, sleutel zonder gat (dievent.) |
dossement, papiergeld (dievent.) |
dravertje, fiets, rijwiel (dievent.) |
drukken, gevangenzitten (dievent.) |
drukkerd, straf (dievent.) |
|
edelvolk, beroepsdieven (dievent.) |
eens, achterdocht, vermoeden (dievent.) |
emmer, hoer (prost.) |
engelschman, Engelse sleutel (dievent.) |
ertje, elektrische schel (dievent.) |
| |
| |
ezeltje, lessenaar (dievent.)
lopend ezeltje ‘beweegbare lessenaar’;
staand ezeltje ‘vaste lessenaar’ |
ezeltje, winkellade (dievent.) |
ezeltje, foulard, das (dievent.) |
ezeltjesdrijver, ladelichter (dievent.) |
|
fietsen, coïre (prost.) |
filippie, tien gulden (dievent.) |
flikker, sodomieter (prost.) |
flip, lade, kast, wagon (dievent.) |
foks, goud (dievent.)
het foks gaat in de pot ‘smeltkroes’ |
fokse, schat (prost.)
me fokse |
foksespiese, goudsmidswinkel (dievent.) |
fokse medaille: dat niese is bekroond met de -, er is niets meer aan
die meid gelegen (prost.) |
fokse slang, gouden horlogeketting (dievent.) |
foks-malogemer, goudsmidswerkplaats (dievent.) |
fokse veemsteker, gouden ring (dievent.) |
|
gabbertaal, taal van de kameraden (dievent.) |
gajes, volk, mensen (dievent.) |
galg, knip van een deur (dievent.) |
gammel, veneriek (prost.) |
gannefen, stelen (dievent.) |
gappen, stelen (dievent.) |
gassie: glimmend -, agent van politie (dievent.) |
gebeft gajes, heren van het gerecht (dievent.) |
gebrande jongen, iemand die veel op z'n kerfstok heeft (dievent.) |
gedagis: iemand de - ingeven, iemand waarschuwen (dievent.) |
gedekt: zich dekken (dievent.) |
gedrost, naar de bajes gebracht (dievent.) |
geflescht, beetgenomen (dievent.)
ik heb hem geflescht |
gefloten, gestolen (dievent.) |
gehad, bemachtigd (dievent.)
ik heb wat schooren gehad ‘goederen gestolen’ |
gehandeld, gestolen (dievent.) |
geheibeld, gestoord (dievent.) |
geilkenen, delen (dievent.) |
geiluk, aandeel (dievent.) |
geknipt, aangehouden (dievent.) |
gelicht, gerold (dievent.) |
gelitanieerd, gebruikt (gezegd van een vrouw) (prost.)
als dat niese 10 of 12 maal op een avond gelitanieerd is |
gemot, 't, 't gerecht (dievent.) |
gepensionneerde, veeljarig gestrafte (dievent.) |
gepiept, gestolen (dievent.) |
geplakt, gevangen, gearresteerd (dievent.) |
geschaakt, gesnapt (dievent.) |
gescheft, gevangengezeten (dievent.) |
geschote, gezien (bij diefstal) (dievent.) |
geseewerd, gestolen (dievent.) |
geslagen, gestolen (dievent.) |
geslikt, gestolen (dievent.) |
gesprongen, opengegaan (dievent.)
het ezeltje is gesprongen |
geweirim, kameraden (dievent.) |
geweldje, diefstal met geweldpleging (dievent.) |
gewoer, of gewoerig maken, wegstoppen (het
gestolene) (dievent.) |
gezeeferd, gestolen (dievent.) |
gilleskrauter, dief of inbreker op klaarlichte dag (dievent.) |
gilkemen, gilkunnen, of gilkanen, delen (dievent.) |
gis, onveilig (dievent.) |
glamonius, ruit (dievent.) |
glimmende gajes, politieagent (dievent.) |
glimmende gassie, politieagent (dievent.) |
glimmert, politieagent (dievent.) |
goj, de mannelijkheid (prost.) |
gondelbajes, bordeel (prost.) |
| |
| |
gondelspiese bordeel (prost.) |
gondeltas, bordeel (prost.) |
goochemerd, de rechter van instructie (dievent.) |
gooien: ik heb er alle kienen ‘sleutels’ opgegooid
‘aangewend’ (dievent.) |
goozer, kerel, vrijer (prost.) |
goozertjes, kerel, vrijer (prost., dievent.)
ik ga op de goozertjes tippelen |
goozertippelaar, die bij avond op dronken lui uitgaat om ze te beroven
(dievent.) |
gouden ploeg, grote dievenbende (dievent.) |
gouden regen, rijke buit (dievent.) |
grammonen, gereedschap voor inbraak (dievent.) |
grandige(r), politieman (dievent.) |
gribus, gevangenis, verdachte steeg (dievent., prost.) |
groentjes, onervaren jongens (dievent.) |
Groot Bajes, strafgevangenis in Leeuwarden (dievent.) |
grootlef op goed geluk, met moed (dievent.)
op grootlef tippelen ‘zonder vrees, zonder iets te ontzien op diefstal
uitgaan’ |
|
hal, politiebureau (dievent.) |
handje geven, een, waarschuwen (dievent.) |
heitjes-piejijzers, kwartjesvinders (dievent.) |
hengelen, de klink van een deur lichten met behulp van een ijzerdraad
(dievent.) |
hintemer, ontuchtige kerel, sodomieter (prost.) |
hip, avontuurtje, snol (prost.)
dat niese loopt op een hip |
hoed, agent van politie (dievent.) |
hoek, brigadier van politie te Rotterdam (dievent.) |
hollanders, sleutels met kruisen (dievent.) |
hoofdsmeris, hoofdcommissaris van politie (dievent.) |
hoog gaan, gearresteerd worden (dievent.) |
Hoogeschool, gevangenis te Leeuwarden (dievent.) |
hotel Bellevue, in de Houten Lepel etc., gevangenis (dievent.) |
|
iezel, huis (dievent.)
op leege iezeltjes tippelen ‘op onbewoonde huizen uitgaan’ |
inspringer, opgeschoven raam (dievent.) |
intippelen, binnengaan (dievent.) |
|
jaspenen, zitten, in de gevangenis (dievent.) |
jatmouzen, kleinigheden stelen die met de handen te grijpen zijn, bv.
appels, een zakmes etc. (dievent.) |
jato, agent van politie (dievent.) |
jatten, stelen (dievent.) |
jatter (jetter), dief (dievent.) |
jen, grap (dievent.) |
jennen, spelen, liegen (dievent.) |
jenner, speler, quasi-toeschouwer die mee in 't complot is, maar zich
houdt als een vreemde; een soort verlokker - doordat de jenner wint, gaan anderen ook spelen,
en... verliezen (dievent.) |
jensen, coïre (prost.) |
|
kadin, kedin, veilig (dievent.)
de val is niet kadin ‘de gelegenheid is niet veilig’ |
kallebak, politieagent (dievent.) |
kalletje, publieke vrouw (prost.) |
kaskienen, kleine sleutels voor kasten en kistjes (dievent.) |
katezel, winkellade (dievent.) |
kattebak, katterik, winkellade |
| |
| |
kienen, sleutels deze worden in groepen verdeeld: 1. Hollanders: bovenkruis, onderkruis, middendek, dop kien; 2 Kaskientjes; 3 Engelschman; 4 Franschman
(afbeelding in De Boeventaal p. 32) |
kinematograaf, sleutel (dievent.) |
kip, agent van politie (dievent.) |
kippen, aandeel, portie van de buit (dievent.) |
klabak, politieagent (dievent.) |
klabbes, hoer (prost.) |
klapper, kamer
luchtklapper ‘bovenhuis’ (dievent.) |
klepelstok, een stok met een gleufje aan de voorzijde, gebruikt om de
kwak ‘winkelschel’ over te tikken ‘vast te houden’
(dievent.) |
kleur houden, blijven ontkennen (dievent.) |
klimmerd: een geduchte - maken (dievent.) |
kloek met kuikens, stel gewichten (dievent.) |
klok: onder de - tippelen, naar de dokter lopen op spreekuur;
venerisch zijn (prost.) |
klijf, klijfsch, zilver, zilveren (dievent.) |
knaker, portemonnee (dievent.) |
knikker op het dak, brigadier van politie te Amsterdam (dievent.) |
knikkers, biljartballen (dievent.) |
knobbel of knopsmeris, brigadier van politie te
Amsterdam (dievent.) |
knolsmeris, bereden politieagent (dievent.) |
knopknolsmeris, bereden brigadier in Amsterdam (dievent.) |
koetsef, diamant (roosje) (dievent.) |
koetsef blinker, briljant (dievent.) |
konkel, koffieketel (dievent.) |
kontslinger, achterjaszak (dievent.) |
kooler, spoortrein (dievent.)
pleite gaan met de kooler is gevaarlijk |
koperen bout, agent van politie in uniform (dievent.) |
korpus delik, bewijsstuk (dievent., prost.)
ze heb het korpus delik ‘ze is zwanger’ |
kotel bajes, gevangenis (dievent.) |
kraak, inbraak (dievent.) |
kraanoogen, spelden (dievent.) leverworst met kraanoogen
aan een joekel geven (om hem te doden) |
krabber, breekijzer (dievent.) |
kraken, inbreken (dievent.) |
kraker, inbreker (dievent.) |
krauter, politieagent (dievent.) |
kren, zwanger
ze zit met kren (prost.) |
krien, zilver (dievent.) |
krot, verdacht huis (prost.) |
krummeldieven, minachtend voor ‘pruldieven’ (dievent.) |
kutpooier, iemand die leeft van z'n meid of vrouw (prost.) |
kwak, winkelschel (dievent.)
tik de kwak over ‘hou de schel vast’ |
kwakkie, kleine hoeveelheid (dievent.)
de snees zou de daaien bij kwakkies laten verslijpen |
kwinten, zakkenrollen (dievent.) |
|
laken: blauw -, lood (dievent.) |
lakijfe, beminde (prost.) |
lamp, politie, onraad (dievent.)
tegen de lamp loopen |
laten zakken, in het water gooien (dievent.) |
latkip, agent van politie (dievent.) |
lef, zie grootlef (dievent.) |
lekijve, zie lakijve (prost.) |
lichten, rollen (dievent.) |
lik, gevangenis (dievent.) |
likkar, celwagen (dievent.) |
link, slecht, niet te vertrouwen (bij inbraken) (dievent.) |
link, het, de politie (dievent.) |
link dajem, valse eed (dievent.) |
linken en lenzen, kijken en loeren (dievent.) |
| |
| |
linkgajes, politie (dievent.) |
linkmiggel, gevaarlijke kerel die de jongens aflegt
‘afloert’ (dievent.) |
lippies, sleutels met smalle baarden (dievent.) |
loeder, prostituee (prost.) |
loen, bedriegelijk, vals (dievent.)
schermen met een loen jatje ‘zich krankzinnig aanstellen’ |
loenen, vals doen (dievent.) |
loensch poen, vals geld (dievent.) |
loensche sjoefe, meineed (dievent.) |
loensche cassavies, valse bankbiljetten (dievent.) |
loensche daai, valse diamant (dievent.) |
loep of loepie, horloge (dievent.) |
loerie, chocolade (dievent.)
hij heb loerie gegapt |
lokvogel, de voerder bij de kwartjesvinders (dievent.) |
lollepot, wellustige vrouw; vrouw die zich aan ontucht met vrouwen
overgeeft (prost.) |
lol-tiejijs, middel tot opwekken van vrouwelijke wellust (prost.) |
lommerdbriefje: doorgefourneerd -, hoer (prost.) |
lood, geld (dievent.) |
loodpot, geld (dievent.)
hier heb je de loodpot |
louwpoekelen, niets zeggen voor de rechter (dievent.) |
louwsmoezen, niets zeggen voor de rechter (dievent.) |
lovie, geld (dievent.) |
luchtklapper, bovenhuis (dievent.) |
lummelbout, penis (prost.) |
lunzelink, kijk om je heen, laat je niet uithoren of beluisteren
(dievent.) |
lijk, versleten vrouw (prost.) |
|
mareedsemen, stelen (dievent.) |
mareedsemer, dief (dievent.) |
marwiegen, stelen (dievent.) |
marwieger, dief (dievent.) |
massematten, gestolen buit (dievent.) |
matograaf, sleutel (dievent.) |
meeluk (meelik), zak (dievent.) |
meelukpeezer, zakkenroller (dievent.) |
mekajem, grote hoeveelheid gestolen waar (dievent.) |
melojen, wenken (dievent.) |
meneertje, commissaris van politie (dievent.) |
meppen, stelen (dievent.) |
merwiechers, dieven (dievent.) |
mezoles, veneriek (prost.) |
middendek, sleutel (dievent.) |
mietje, zie hintemer (prost.) |
miezig, schuldig (dievent.)
ik heb me nooit aan een platvink miezig gemaakt |
miggelaar, iemand die op de uitkijk staat (dievent.) |
minette, snol die het minetten uitvoert (prost.) |
minetten, strelen, kittelen, likken van de geslachtsdelen (prost.) |
miskaf, vuilik, sodomieter (prost.) |
miskuiken, vuilik, sodomieter (prost.) |
misgaster, vuilik, sodomieter (prost.) |
miesgasser, vuilik, sodomieter (prost.) |
misslaan, de opbrengst van een diefstal niet eerlijk delen (dievent.) |
misslaander zie misslaan (dievent.) |
mokkel, meid, geliefde (prost.) |
molleke, zie mokkel (prost.) |
molm, geld
een kattebak met molm ‘een winkellade met geld’ |
moppentrommel, effectentrommel (dievent.) |
motograaf, sleutel (dievent.) |
muntmeter, brandkast (dievent.) |
muziekdoos, brandkast (dievent.) |
|
nafke, nefke, meid (prost.) |
nekijve, hoer (prost.) |
nepschooren, onbruikbare goederen (dievent.) |
| |
| |
neuren, rondgaan om te zien of er iets te stelen is (dievent.) |
niese, dame, meid (prost.) |
nobel, veilig (dievent.)
de val is nobel ‘de gelegenheid is schoon’ |
nobel, gearresteerd (dievent.) |
noppes kotsen, niets zeggen (dievent.) |
nosselen, stelen (dievent.) |
|
okketaaien, iemand te weinig geld teruggeven, bv. bij kelners, en bij
ontdekking het teruggehoudene op de grond laten vallen alsof het bij vergis ergens was
blijven hangen (dievent.) |
oksenaar(tje), horloge (dievent.) |
omslaan, bekennen (dievent.) |
onderkruis, sleutel (dievent.) |
opgaan, gestraft worden (dievent.)
wie dekt gaat net zoo goed op, als de dader, die verschut wordt |
opladen, bewegen mee te doen, aan kaartspel bijvoorbeeld (dievent.) |
overbruggen, overbrengen, verklikken (dievent.) |
|
paraplu, koepelgevangenis (dievent.) |
paternosters, handboeien (dievent.) |
pernoozemannen, mannen van 't vak (dieven) (dievent.) |
personsie, verdenking (dievent.) |
pesaules, veneriek (prost.) |
pickpocket, zakkenroller (dievent.) |
piepen, stelen, lichten (dievent.)
een ezeltje piepen |
pièr of piejèr, opkopen (Pierre,
naam van een snees te 's-Gravenhage) (dievent.) |
pikken, stelen (dievent.) |
pil: iemand de - ingeven, iemand beduiden wat hij zeggen moet
(dievent.) |
pin, ketel (dievent.) |
planten, verstoppen (dievent.) |
plat, stil (dievent.)
een getuige plat maken |
plattekit (stille kit), winkel waar men gestolen goederen verkoopt
(dievent.) |
platvink, portemonnee of portefeuille (dievent.) |
pleite, pleiter, weg (dievent.) |
pleite maken of gaan ‘weglopen omdat je ontdekt
bent’ |
pleite scheften, weglopen (dievent.) |
pleite maken, wegwerpen van goederen (dievent.) ook ‘uitdoven’:
de vonk pleite maken ‘het licht uitdoven’ |
poedel, agent van politie (dievent.) |
poeplappie, zakje met geld (dievent.) |
poet, een hoop (dievent.)
een poet lood ‘een hoop geld’ |
pompertje, valse sleutel (dievent.) |
pooier, souteneur (prost.) |
pooier, staalboor (dievent.) |
pot, smeltkroes (dievent.) |
poteten, beloning voor verraad (dievent.)
de versliegeraar kreeg ƒ 25,- voor een poteten |
potsvrijer, iemand die met kwartjesvinders uitgaat om uit te
kijken (dievent.) |
prames, deel, aandeel in de diefstal (dievent.) |
prins, politieagent (dievent.) |
prinsemary, de politie (dievent.) |
prinserij, de politie (dievent.) |
puinsteker, ring (dievent.) |
|
raggeling, mislukking, tegenvaller, bij diefstal (dievent.) |
randeevoe: op - gaan, met een niese in een logement
gaan slapen (prost.) |
rausjen, stelen, roven (dievent.) |
reizen, lopen (dievent.)
ze reizen op hem ‘ze zoeken hem’ |
roodevlag, menstruatie (prost.) |
| |
| |
rotteraar, verrader (dievent.) |
rus, russies, politieagent, rechercheur (dievent.) |
|
sabberaar, koevoet (dievent.) |
sabberen, inbreken (dievent.) |
salans, heet (prost.)
wat is dat niese salans |
saroespeelster, heelster (dievent.) |
schaken, arresteren (dievent.) |
scharre, slet (prost.) |
schim, bewijs, naam (dievent.) |
schofje, hou je stil, verroer je niet (dievent.) |
schok, goed geluk (dievent.)
op de schok tippelen ‘'s avonds op woningen lopen waarvan de bewoners uit
zijn’ |
schooren, goederen, in tegenstelling met ‘geld’ (dievent.) |
schoot of schotel, onderdeel van een slot (dievent.) |
schrandere, politie (dievent.) |
schrijfspiese, kantoor (dievent.) |
schuifster, hysterische vrouw (prost.) |
schuurtje, cel, politiebureau (dievent.) |
schijthuis, hoer (prost.) |
secreet, hoer (prost.) |
seeweren, stelen (dievent.) |
sein, afgesproken teken (dievent.) |
seinen, op de uitkijk staan (dievent.) |
siene, agent van politie (dievent.) |
sjaak, sjaakies: houd je -, doe of je nergens van weet (dievent.) |
sjed, duivel, politie (dievent.) |
sjerfen (sjerpen), helen, opkopen (dievent.) |
sjerfer, heler (dievent.) |
sjiebaart, masker (dievent.) |
sjien, politieagent (dievent.) |
sjouter, politieagent (dievent.) |
slaan, stelen (dievent.) |
slagen, winst, buit (dievent.) |
slak, horloge (dievent.) |
slang, horlogeketting (dievent.) |
sleur, water en melk (in de gevangenis) (dievent.) |
sloopen, lood stelen aan leegstaande gebouwen (dievent.) |
slooper, looddief (dievent.) |
smeris, politieagent (dievent.) |
smeer, uitkijk (dievent.)
op smeer staan |
smoezen: gedekt -, zacht praten (dievent.) |
snees, opkoper van gestolen goed (dievent.) |
sneezen, opkopen van gestolen goed (dievent.) |
snoeien, rondgaan om te zien of er iets te stelen valt (dievent.) |
snol, hoer (prost.) |
suurkers, zij die op een kansje tippelen (prost.)Ga naar eindnoot50* |
soemkoef, politie (dievent.) |
soeteneur, bijspringer (prost.) |
sooger, jongen uit een dievenhuis (dievent.) |
sossem prinserij, bereden politie (dievent.) |
span, uitkijk (dievent.) |
speeldoos, brandkast (dievent.) |
speentjes, beurzen (dievent.) |
spienoze, roof, diefstal (dievent.) |
spiesertje maken, uitgaan op een val (dievent.) |
spinnekop, dasspeld (dievent.) |
springen, opengaan (een lade bijvoorbeeld) (dievent.) |
standel, sleutel (dievent.) |
stille, geheime politieagent (dievent.) |
stille kit, winkel van een heler (dievent.) |
stinkniese, hoer (prost.) |
struinen, stropen (dievent.)
op de struin gaan |
swiebel, ketting (dievent.) |
swiepert, iemand die er zijn werk van maakt mensen tegen de grond te
werpen om ze te beroven (dievent.) |
| |
| |
tafeltimtim, tafelzilver (dievent.) |
talhoutjes, breekijzers (dievent.) |
tandels, sleutels (dievent.) |
temeie, hoer (prost.) |
temeierlikker, zie minette (prost.) |
temeierspiese, bordeel (prost.) |
tiejijs, o.a. brandkast (dievent.) |
tiejijspeezer, brandkastforceerder (dievent.) |
tik, horloge (dievent.) |
til, verzamelplaats van dieven (dievent.) |
ting, tingeling, schel (dievent.) |
tippelaar, straatdief (dievent.) |
tippelen, op roof uitgaan; op de baan lopen van meiden (dievent.,
prost.) |
tippelsjikse, rondzwervende vrouw (prost.) |
tofes, gevangenis (dievent.) |
tor, hoer (prost.) |
treitertippelaar, brooddief (dievent.) |
tremmen, op de baan lopen (prost.) |
tring, bel, schel (dievent.)
de tring overgooien |
tuimel, tuimelraam boven een winkeldeur (dievent.) |
turftrekker, zakkenroller (dievent.) |
Turksche tafelschel, hoer (prost.) |
|
uitpeezen, uitvijlen van kienen (dievent.) |
universiteiten, gevangenissen (dievent.) |
|
val, gelegenheid, huis; bedekt bordeel (dievent., prost.) |
veemsteker, vingerring (dievent.) |
verbruggen, verkopen (dievent.) |
verdiend, gestolen (dievent.) |
verdienen, stelen (dievent.) |
verkienen, verkopen (de gestolen waar) (dievent.) |
verkleffer, verklikker, politiespion (dievent.) |
verklikker, winkelbel, telefoon (dievent.) |
verknoeien, verknoezen, verraden (dievent.) |
verknijzen, verraden (dievent.) |
verkrummelen, wegstoppen (dievent.) |
verlinken, verlinker, verraden, verrader (dievent.) |
verlunzen, verlenzen, bespieden, beloeren (dievent.) |
vermamsen, verraden (dievent.) |
vermoffelen, wegstoppen (dievent.) |
vernollen, sluiten van een deur (dievent.) |
verschieren, verklikken, verdienen (dievent.) |
verschud, gearresteerd (dievent.) |
versliegeraar, verrader, politiespion (dievent.) |
versmiegelen, aanklagen (dievent.) |
vigileeren, staan in een deur, door een publieke vrouw, om mannen te
lokken (prost.) |
vin, barst (dievent.)
een vin in een ruit zetten |
vink, portemonnee (dievent.) |
vinkendresseur, zakkenroller (dievent.) |
vinkenpeezer, idem |
voetenlicht, opening onder of bezijden een gordijn waardoor men in
huis kan zien (dievent.) |
vonk, lamp, dievenlantaarn (dievent.) kun je in die val
met de vonk werken? |
vuile week, menstruatie (prost.) |
|
wandelstok, groot breekijzer (dievent.) |
wees, ook weets, stille agent (dievent.) |
werken met twee vingers, zakkenrollen (dievent.) |
wiepsjer, valsekaartspeler (dievent.) |
wip of wipper, raam (dievent.) |
wippen, bemachtigen (dievent.) |
|
IJzeren Hein, de brandkast (dievent.) |
|
zakken: laten -, in het water werpen (dievent.) |
| |
| |
zeeferen, stelen (dievent.) |
zeeferaar, dief, geslachtsziekte (dievent., prost.) |
zeventandje, soort Engelse sleutel (dievent.) |
zoldertippelaar, iemand die zijn werk maakt van het stelen van wasgoed
dat op zolders te drogen hangt (dievent.) |
zwerver, gestolen paraplu (dievent.) |
zwirren, kijken (dievent.)
zwir link! ‘er is onraad’ |
zwijn, fiets (dievent.) |
zwijnenjacht: op de - gaan, op het stelen van fietsen uitgaan
(dievent.) |
Ruim 32% van het gehele materiaal (456 woorden van 1420) heeft betrekking op het dievenvak.
Een groot aantal hoort tot de vaktaal van de inbrekers. Niet alleen het percentage heeft
bewijskracht naast een Bargoense lijst, maar ook de soort woorden.
De lijst bewijst m.i. dat de onderscheiding dieventaal naast Bargoens wel goed verantwoord is. Dieventaal is eenvoudig een vaktaal van inbrekers.
In De Boeventaal zit ook het gewone Bargoens. Het Bargoens van de zwervers
op het platteland is de kern waaromheen de dieventaal zich ontwikkeld heeft. Hier werken alle
geheimtaalprocédés bijna koortsachtig, zodat hier van een hypertrofie te spreken is.
Het aantal synoniemen is legio, natuurlijk voor alle begrippen die taboe zijn.
We zullen van de meest voor de hand liggende dieventaalbegrippen de woorden eens apart
opgeven. Dit zijn niet alle synoniemen. Een vakman, hier de dief, onderscheidt waar een leek
geen verschil ziet. Een dief is voor ons een dief. Maar er zijn heel wat soorten: een goede
dief, iemand van de ‘gouden ploeg’ is specialiteit en verricht maar één soort diefstallen.
Voor de politie in zeker opzicht een gemak: het bepaalt de richting van het onderzoek. Dat
daarnaast verschillende woorden voor precies hetzelfde begrip bestaan, dus synoniemen, is te
verklaren uit de algemene wet dat een gevoelswoord, dus vooral een geheimtaalwoord, z'n
gevoelswaarde bij veel gebruik verliest. De oude woorden blijven wel bestaan, maar de nieuwe
schieten op als paddestoelen.
| |
Namen voor politie, gerecht enz.
Het meest taboe is voor de beroepsdief wel de man van de wet, zij het als agent, zij het als
rechter. Het aantal namen is hier, met dat voor de begrippen ‘stelen’ het grootst, namelijk
46. Ze mogen hier volgen. De betekenis is in de voorafgaande lijst na te gaan.
Adje, bollebof, bovenmeester, bijl, dekkel, dof gajes, gassie, gebeft gajes, 't
gemot, glimmende gajes of gassie, glimmert, goochemerd, grandige(r), hoed,
hoek, hoofdsmeris, jato, kattebak, kip, klabak, knikker op het dak, knobbel- of knopsmeris, knolsmeris, knopknolsmeris, koperen bout, krauter, lamp, latkip, link
(het), linkgajes, meneertje, poedel, prins, prinsemarij, rus-russies, schrandere, siene,
sjed, sjien, sjouter, smeris, soemkoef, sossemprinserij, stille, versliegeraar, wees,
weets.
Het Bargoens van Roeselare heeft twee namen voor ‘agent’: waantje,
wouwtje, en één voor ‘commissaris’: granderik. Maastricht heeft er
drie: polenter, smeris, wouten, en | |
| |
nog één woord voor ‘commies’
(schenteling), wat met het smokkelen in verband staat. Wat Haaksbergen in
deze oplevert, zagen we reeds: wout. We zouden er leinjer
‘soldaat’ bij kunnen voegen.
| |
Woorden voor stelen
Als er verder iets taboe is in de dieventaal, dan is het wel het vak zelf. De namen voor
‘stelen’ moeten dan ook wel vele zijn. Het zijn weer niet alle synoniemen; de specialisering
in het vak levert heel wat verschillende soorten diefstal met de respectieve namen op. De
volgende 44 noteerde ik:
Afgrissen, askenen, bedissen, gannefen, gappen, flesschen, fluiten (gefloten),
gehad, gehandeld, gelicht, gepiept, geseewerd, geslagen, geslikt, gezeeferd, hengelen,
jatmouzen, jatten, kwinten, lichten, mareedsemen, marwiegen, meppen, nosselen, okketaaien,
piepen, pikken, rausjen, sabberen, op schok tippelen, seeweren, seinen, slaan, sloopen, op
smeer staan, snoeien, spiesertje maken, struinen, tippelen, verdienen, werken met twee
vingers, zeeferen, op zwijnenjacht gaan.
Roeselare heeft maar weer twee woorden voor ‘stelen’: schoepen en priemken; Maastricht: gannefen, schoepen; van Haaksbergen
kennen we al schoepen, jatten, gappen.
| |
Soorten dieven en diefstallen
Het Liber Vagatorum geeft ons in 28 hoofdstukken de soorten oplichters en
oplichterijen en voegt er in het derde deel nog enkele categorieën bij. Uit de dieventaal was
een soortgelijk werk, maar nu geen boek van de zwervers doch een ‘boek der dieven’, samen te
stellen.
De volgende categorieën dieven en diefstallen worden onderscheiden:
Bauernfänger, borjen (jenner), edelvolk, ezeltjesdrijver, geweldje,
gilleskrauter, goozertippelaar, groentjes, op grootlef tippelen, heitjespiejijzer, jatter,
klimmerd, kraak, kraker, krummeldieven, lokvogel, mareedsemer, marwieger, meelukpeezer,
miggelaar, pernoozemannen, pickpocket, potsvrijer, slooper, spienoze, tippelaar,
treitertippelaar, turftrekker, vinkedresseur, vinkenpeezer, wiepsjer, zeeferaar,
zoldertippelaar, zwijntjesjager. Totaal 35.
Roeselare geeft: boomlichter, beurzensnijder, waarvan het tweede woord
geen Bargoens is. Maastricht gaf geen enkel woord voor ‘dief’, maar zal gannef en schoeper wel kennen.
Haaksbergen heeft de bekende woorden: jatter en gapper.
| |
Woorden voor inbrekerswerktuigen
De namen voor inbrekerswerktuigen zullen in een vaktaal voor dieven niet ontbreken. De
volgende noteerden we:
Bovenkruis, breektiejijs, bijter, deurkienen, dopkien, Engelschman, galg,
grammonen, Hollanders, kaskienen, kienen, kinematograaf, klepelstok, krabber, lippies,
matograaf, middendek, onderkruis, pompertje, pooier, sabberaar, schoot, schotel, standel,
talhoutjes, tandel, vonk, wandelstok, zeventandje; totaal 29.
In het Bargoens is in dit opzicht geen enkel woord te vinden, tenzij men clé ‘sleutel’ van Roeselare erbij zou willen rekenen.
| |
| |
| |
Woorden voor brandkasten, laden, lessenaars enz.
Naast de werktuigen staan de open te breken voorwerpen, brandkasten, lessenaars, laden enz.
Ook hier vinden we een groot aantal namen:
Brandspinoze, ezeltje, flip, inspringer, katezel, kattebak, kwak,
moppentrommel, muntmeter, muziekdoos, speeldoos, tiejijs, ting, tring, tuimel, wip, wipper,
IJzeren Hein; totaal 18.
In het Bargoens van dit soort woorden geen spoor.
| |
Woorden voor verraden en bekennen
Verraad speelt in de dievenwereld een grote rol. Het aantal namen voor dit begrip en voor
bekennen zal dus aanzienlijk zijn:
Doorslaan, doortimmeren, omslaan, overbruggen, rotteraar, verkleffer,
verknoeien, verknoezen, verknijzen, verlinken, vermamsen, verschieren, versliegenen.
Alleen in het Bargoens van Haaksbergen zagen we een woord voor ‘verklikker’: moscherem.
| |
Woorden voor gevangenis enz.
Tot slot willen we de woorden noemen die er zijn voor: gevangenis, politiebureau, cel, die
de voortdurende bedreiging van de dieven vormen; de humor is hier onmiskenbaar.
Bajes, bazaar, gribus, groot-bajes, hal, hoogeschool, hotel Bellevue, de Houten
Lepel, kotel bajes, lik, paraplu, schuurtje, tofes, universiteiten; 14 woorden.
Roeselare heeft boks, Maastricht bajes, en Haaksbergen
stielie-bajes voor ‘gevangenis’.
Nu zouden we nog kunnen geven: de namen van de te stelen voorwerpen, voor het
verdonkeremanen van die voorwerpen, de werkwoorden die vluchten, weglopen, zich verbergen
aanduiden, maar de hoofdgroepen zijn genoemd, en deze bewijzen duidelijk het diepgaand
verschil in woordmateriaal tussen dieventaal en Bargoens.
| |
De taal van prostituees
Als we nu de woorden uit de taal van de prostituees opnoemen, die van de taal van de dieven
niet te scheiden is, dan zullen we zien dat we het grootste deel van de woorden van deze groep
onder acht categorieën ondergebracht hebben.
Aankwatsen, afgelajen, askenen, begoulesj, behojje, behojjebikker, besluit,
bezoles (mezoles), brasser, doorgefourneerd lommerdbriefje, emmer, fietsen, flikker, fokse,
fokse medaille, gammel, gelitanieerd, goj, gondelbajis, gondelspiese, gondeltas, goozer, op
de goozertjes tippelen, gribus, hintemer, hip, jensen, kalletje, klabbes, onder de klok
tippelen, korpus delik, kren, krot, kutpooier, lakijfe, lekijve, loeder, lollepot,
lol-tiejijs, lommerdbriefje (doorgefourneerd), lummelbout, lijk, mezoles, mietje, minette,
minetten, miskaf, miskuiken, misgasser, miesgasser, mokkel, molleke, nafke (nefke), nekijve,
niese, pesaules, pooier, randeevoe, roodevlag, salans, scharre, schuifster, schijthuis,
secreet, snol, snurkers50*, soeteneur, stinkniese, temeie, temeierlikker,
temeierspieze, tippelen, tippelsjikse, tremmen, Turksche tafelschel, val, vigileeren, vuile
week, zeeferaar.
Totaal 79 woorden die op seksuele begrippen, vooral prostitutie, betrekking hebben. In het
Bargoens vonden we in dit opzicht niets.
| |
| |
Onder de acht categorieën vallen 263 woorden van de 456 of bijna 58%. Hier past wat Van
Ginneken, Handb. 11, p. 140 zegt:
Wat nu de moreele psychologie der dieventaal betreft, uit de
talrijke synoniemen zien wij duidelijk de afgetreden banen, waarlangs zich hun bekrompen
zieleleven voortbeweegt. Voorop: alle kostbaarheden en geld, geld! Dan hun handwerk: het
stelen met al de daartoe dienende gereedschappen. Dàn de politie met al den aankleve van dien:
het gerecht, het cachot, in de gevangenis, ontsnappen en gevat worden, door de mand vallen en
liegen. Eindelijk het verteren van hun geld in smullen en drinken, vechten en ruzie, om van
erger maar niet te gewagen. Arme dieven, wat is hun het leven?
| |
Dieventaal uit 1731
De eerste dieventaal vinden we in Cartouche, Nederduitsch en Bargoensch
Woordenboek van 1731.Ga naar eindnoot51 Het aantal woorden, enkel op het vak betrekking hebbende,
is wel niet zo groot als in 1931, maar het vak was toen ook niet zo gecompliceerd.
De namen voor politie en gerechtsdienaars halen in aantal niet bij de moderne. Er zijn er
een achttal: bing van de troetels, captein van de franken, gemot, grandige bol,
heelegemot, krommert, baskroo, woutje.
Namen voor dieven en soorten van diefstallen leverden in 1931 samen 79 woorden. Zo groot is
het aantal in 1731 niet. Toch is het aanzienlijk:
Aanfellen, afzetter, deenen, fricketeeren, meppen, mept alleen, ik hou het,
kitmatig, kitte stuwers, kleifockert, krabber, pleerie, marchandisers opdoen, mokken die
krabt, opsmekken zonder draaiers, platte kriemse flikker ‘heler’, platte
kaf ‘snees’, rolder, turftrekker, kiesschopper, sim slieri kaari, fiks met
loopjes, streekganger, toedekken, valsche pierders, vrije kraakers. Totaal 27 woorden.
De techniek was voor tweehonderd jaar niet zo vergevorderd als nu. De namen voor
inbrekerswerktuigen verraden een primitievere toestand. Negenentwintig werktuigen zagen we in
1931. In 1731 is een dief gewapend met een huyshouder ‘tang’, kippening ‘schaar’, klankers ‘sleutels’ of ‘lopers’, pompers ‘baleintjes om geld uit de laden te halen’. De groep brandkasten, laden enz.
levert op: grasbank ‘toonbank’, hoos ‘lade met geld’, horril ‘lade’, klapper ‘kast’, sluyterik
‘kist, kast of venster’, totaal vijf woorden. De afweermiddelen stonden in verhouding tot de
werktuigen. Brandkasten kende men blijkbaar niet.
Voor ‘verraden’ en ‘bekennen’ is het aantal woorden betrekkelijk groot: kappen,
valsch kappen, knoezen, knoojen, snakken, verknoezen.
Het aantal namen voor de gevangenis is gering, dat voor de lijfstraffen aanzienlijk. Na het
afschaffen van de lijfstraffelijke rechtspleging verdween deze laatste categorie geheel en
werd de gevangenis de hoofdzaak.
De volgende woorden noteerde ik in 1731: gefoekert ‘gepijnigd’, hugte ‘hangen’, in de kit gekluit, heb je knooi, lonk ‘te
pronk staan’, moolen ‘gloeiend zwaard op de rug’, onder het
hugt ‘onder de galg staan’, plak en stoot ‘brandmerk’, peeskit, piesten ‘geselroeden’, roese-moezen en ratelen ‘radbraken’, schuuren ‘geselen’, smigher
‘beul’, stuypen ‘gevangennemen’, teef af ‘onthoofden’, terri van den smigher ‘beugel van de beul’, verdroogt aan 't
hugt ‘opgehangen zijn’, 't volle ‘schavot’.
| |
| |
Heel het lugubere einde van de dieven staat door deze lijst voor ons.
De rest van de lijst wordt hoofdzakelijk ingenomen door namen van te stelen voorwerpen,
evenals in De Boeventaal.
De innerlijke overeenkomst tussen deze beide lijsten is opvallend en wordt verklaard uit de
omstandigheid dat we in beide gevallen met eenzelfde sociale groep te doen hebben.
Het prostitutie-element is in 1731 lang zo sterk niet, en allerlei tegennatuurlijkheden
worden niet genoemd. Dit bewijst echter niet dat ze er niet zijn: de samensteller van de lijst
kan door preutsheid weerhouden zijn. Ik geloof echter niet dat dit hier het geval is. Hij
noemt over het algemeen de dingen zonder enige terughoudendheid. De tegennatuurlijke zonden en
uitwassen van het prostitutieleven missen blijkbaar nog een aanduiding omdat ze nog niet zo
fel in het leven ingevreten hadden, of omdat men zich nog schaamde ze te noemen. De volgende
woorden, op dit onderwerp betrekking hebbende, noteerde ik:
Kat ‘hoer’, koschel ‘hoerenwaard’, mokken ‘een slecht vrouwspersoon’, motkaasie ‘hoerhuis’, te mot gaan ‘te hoer gaan’. Totaal 5 woorden die op één begrip, het bordeel, betrekking
hebben.
We zien uit deze vergelijking van de lijst van 1731 en die van 1931 dat de sociale
toestanden ook weerspiegeld worden in de talen van de onderste lagen en dat nieuwe
omstandigheden ook nieuwe geheimtaalwoorden scheppen.
Het Bargoens uit het midden van de achttiende eeuwGa naar eindnoot52 heeft inderdaad een sterk Bargoens karakter. De speciale dievennamen: boskenner, eschkokkers enz. zijn niet Nederlands en m.i. uit J.J.
Bierbrauer (Kluge p. 242) overgeschreven; vgl. t.a.p. p. 247-248.
De lijsten, door VerwoertGa naar eindnoot53 samengesteld,
zijn een vermenging van Bargoens en dieventaal; van oud materiaal en zelf genoteerde woorden.
De door mij gepubliceerde gezuiverde lijst is na uitlating van de vetgedrukte woorden, die tot
het Bargoens van 1769 horen, zeer zeker dieventaal.
Een vluchtig doorzien van deze lijst toont dat al. Alleen onder letter a en b hebben de
volgende woorden direct op diefstal of gerecht betrekking:
Aanfeilen; aanslaan (een loensche tandel of kien aanslaan); amge (amge bekaan); atoen (of atven), baayes, baayes of spies is bezoek, sjofele baayes; babbelaar; baldovenaar,
baldoveren; balleboos (van 't baayes); balleme; bekaan; bemoeyal; bezoek, bezoek maken,
bezoeken; blinkers bedekken; boldovenen; bollebof der siememers, - van de linke, - van de princerij, - van de mispet, - van 't
melogen; balleboos; bonjer schieten; bronje.
Dit zijn er al 28. De totale ontleding van de hele lijst acht ik voor mijn betoog overbodig.
De onderscheiding dieventaal - Bargoens, die a priori aan te nemen was gezien de groepen van
personen die een van deze geheimtalen spreken, is dus a posteriori bewezen door de
vergelijking van deze geheimtalen.
Na deze beschouwingen komen we tot de volgende definitie van dieventaal.
| |
Definitie van dieventaal
Dieventaal is:
| |
| |
b
| gesproken door leden van de dievengilden van onze grote Hollandse steden; |
c
| door de soort woorden het karakter dragend van een vaktaal van dieven enz.; |
d
| ontstaan uit Bargoens, dat er nog steeds de kern van vormt; |
e
| in innerlijke structuur overeenkomend met Bargoens. |
|
-
eindnoot50
- prost. =
prostitutie; dievent. = dieventaal.
-
eindnoot52
- Moormann, Brg. 18de eeuw. Zie hoofdstuk iv: C iii
[bron 7].
-
eindnoot53
- Moormann, Verwoert,
hoofdstuk iv: C viii [bron 16].
|