Stemme des gejuygs en des heils over 't groote interest van een Christen
(1684)–David Montanus– Auteursrechtvrij
[pagina 107]
| |
(Sie 't Intrest van de 176 tot de 180. zijd.)Toon: Psal. 5.1.
Bekommerde.
ICk heb, in veel' gelegentheden,
En zonderlingh aan 't Avondmaal,
Door uyt gedruckte Kinder-taal,
Met Godt in een Verbond te treden,
Voor hem beleden.
2.
Maar, nu, onvrughtbaar, ongenesen,
En over mijn genade stant
Van nieuwen aghterdoght vermant,
Ick Twijfel of mijn hert in desen,
Opreght moght wesen.
3.
Nochtans, voor d'oogen van mijn Reghter
My dunckt ick kan op desen dagh,
Met Godt niet maken mijn Verdragh,
Uytdrukkelijcker, beter, heghter,
Noch oock opreghter.
4.
verl.
Ghy moet niet even op 't gelooven
De Vrughtbaarheydt, naar uwen lust
Verwaghten; noch u volle rust
Van gunst-verzekeringh belooven,
| |
[pagina 108]
| |
Uyt Godt, van Boven,
5.
erv.
Dit's werk van all' uw levens dagen.
verl.
d'Onvrughtbaarheyt die grijpt all mee
In Bond-genoten Gods haar steê;
erv.
En 't ongeloof, daar sy van klagen,
Heeft veele vlagen.
6.
verl.
Verwaghtmen niet van sijn opregtheyt,
En zelfs-beloften, somtijts meer
Sijn vrught en troost, als van den Heer,
En van sijn Geest, die ons in 't reght-leit?
erv.
O groote slegtheit?
7.
verl.
De wortel moet de vrughten geven.
erv.
Wie kan'er, zonder Jesus, yet?
verl.
Wy zijn, op 't best, een ydel niet!
erv.
Alleen Gods Arm, om hooght geheven,
Werckt kraght en leven.
1. RUSTT.
8.
verl.
't Is beter (zonder sigh te kreunen
Wat volgen moght) uyt kraght van plight,
't Verbond met hem sleghs opgeright,
erv.
En vrught gewaght, in, met sijn steunen,
Op hem te Leunen.
9.
verl.
't Behaaght God niet dat ymand trede
Met Jesus in een troouw verbond,
Sleghs voor een uytgedruckte stond;
Tot dat hy zie af vrught en vrede
Zal volgen mede.
10.
erva.
Hy stelt den All-bepaalden palen,
Die voorneemt sijn gemaackt verdragh,
| |
[pagina 109]
| |
Te breecken; soo op sulcken dagh,
Hy zulcke Vrucht, en liefde-stralen,
Niet neêr ziet dalen.
11.
verl.
Ghy moet'et onbepaalt aanvangen,
En nemen voor (daar kom wat will)
Aan dese trouw-plight, vast en still,
Als aan Gods wegh te blijven hangen,
Omvrught t'ontfangen.
12.
erv.
Ghy moet de twijfelingh verhoeden
Van uwe hert-opreghtigheyt,
Ontrent u gansch Verbond-beleid;
Hebt ghy bewijs, noch sterck vermoeden,
Om die te voeden
13.
verl.
Kunt ghy uw hert bedrogh aanwijsen,
In d'onderhandelingh met Godt,
Die niet en lijd te zijn bespot;
Ghy moet terstond, met groot afgrijsen,
Daar uyt op rijsen.
2 RUSTE.
14.
bek.
Ick weet niet dat ick, voor Gods oogen
't Verdragh aangaand'; yets hebb gezeyt
Tot hem in on opreghtigheyt:
Ick hadd mijn zelfs (met hem) bedrogen,
Met stoute logen.
15.
Mijn Ziele gingh na Godt toe vliegen,
En riep hem tot getuygen aan,
Dat ick in zijn Verbond wou staan,
En geensins voor hadd te bedriegen,
Noch hem te liegen.
| |
[pagina 110]
| |
16.
‘Ick riep: O God! doorgrond my heden,
‘Kent ghy mijn hert; ziet of by my
‘Een schadelijcke dwaal-wegh zy;
‘En doet my 't pad der eeuwigheden,
‘Voort-aan betreden.
17.
God gaf een Andwoord op mijn bede;
Soo veel ick uyt sijn woord verstont;
Dat ick opreght was in de grond;
My doght sijn inspraack braght my mede
Een woord van Vrede.
18.
Indien ick weer voor Godes ooren,
Op doot of leven, mijne trouw
Aan sijnen Sone sweeren zou,
Ick kon niet meer als ick te vooren,
Eens hebb gesworen
19.
erv.
Soo derf ick in de Naam des Heeren
U zeggen: twijfel nu niet meer,
Of ghy opreght waart voor den Heer,
In sijn Verbond-woord te besweeren,
Soo vry en geeren.
20.
verl.
Ghy mooght uw geloof tot God opregten,
Na dien ghy van uw eygen hert,
In desen niet veroordeelt werd;
erv.
Hy is opreght met den opreghten,
Die u zal reghten.
21.
verl.
Godt laat geen Mensch hem zelfs bedriegen,
Al die met opzet, na sijn wensch,
Geveinsdelijck sijn even Mensch,
Soeckt met bedrog in slaap te wiegen;
En God will liegen.
| |
[pagina 111]
| |
3. RUSTE.
22.
erv.
't Gebreck van troost en vrughtbaarheden,
En moet niet zijn te last geliet
Aan eeuwigh onopreghtigheyt;
Als of ghy in 't Verbond quaamt treden,
Met losse schreden.
23.
verl.
Maar geef aan uw gebreck van waken,
En aan uw ongeloof, de wijt
Dat ghy noch soo onvrughtbaar zijt;
En niet vol op uw' Hemel-zaken
Kunt zeker-maken.
24.
erv.
Neem voor voortaan, all' uwe dagen,
Te blijven by de wortel staan,
Daar alle Ziel-vrught komt van daan,
Soo Sult ghy na Gods wel-behagen,
Meer vrughten dragen.
25.
verl.
Ghy leght u door veel' vrughten open,
Voor 't Hemels meê-getuygenis
Van Godes Geest met uw gewis;
Dat ghy in reght geloov' en hopen,
Tot God quaamt loopen.
26.
erv.
Dat 's 't reghte middel om te mercken,
En dat ghy hebt in God gedaan,
En dat hy heeft genomen aan,
All' uw' opreghte goede wercken,
Die 't hert verstercken.
27.
verl.
Aldus zal in uw t'samenkomen
Geest-Water-Bloed- Getuygenis,
Daar ghy 't gewight van uw gewis
| |
[pagina 112]
| |
Op neer moet leggen, zonder schromen,
Met alle Vromen.
28.
erv.
Daar, daar alleen moet ghy verzincken
In Bloed, en Water door den Geest,
De Vloecken die ghy hebt gevreest,
Om uwe feylen, en uw hincken,
Te moeten drincken.
|
|