Stemme des gejuygs en des heils over 't groote interest van een Christen
(1684)–David Montanus– Auteursrechtvrij(Sie 't Interest van de 173 tot de 176. zijd.)Toon: Psal. 34.1.
Bekommerde.
MYn herte derft niet spreeken,
Noch maken door de mond,
| |
[pagina 103]
| |
Met Godt een nieuw verbond,
Op dat ick 't niet verbreeke;
Ick zou na 't onderhand'len
Slegs mijn verdoemenis,
Wanneer ick trade mis,
Verswaren door mijn wand'len.
2.
verl.
O Mensch! ghy zijt alreede,
Als Lidmaat, binnen 't Parck
Der zienelijcke Kerck,
In Gods Verbond getreden;
En nu aldus verbonden
Te grijpen Jesus aan;
erv.
Hebt ghy 't met 't hert gedaan,
Waarom niet met den monde?
3.
verl.
Ontzeght uw hert, te maken
In Christus uw Rantzoen;
Wat wilt ghy dan gaan doen,
Om in Godts gunst te raken,
erv.
Geloof of gaa verlooren:
verl.
En, neemt ghy 't Heyl verdragh
Van herten aan; het magh
Zijn met den mond besworen.
4.
erv.
Magh 't volgend' overtreden
Af-schrikken van 't Verbond,
Soo magh tot geener stond,
Een Sondaar dat be-ëeden;
verl.
Geen Mensch leeft sonder zonden,
(Misbruyk die waarheyt niet!)
Hoe schuw hy daar voor vlied,
Na dat hy is verbonden.
5.
erv.
Geen wegh soo veyl als dese,
Om, voor een vall verhoed,
| |
[pagina 104]
| |
Want God belooft sijn vreese,
Door sijnen Geest te geven,
Met een hieuw hert en Wet;
Om met een vaster tred,
U daar in te doen leven.
6.
verl.
Ghy geeft u zelfs sleghs over
Aan Godt, op dat hy u
Na sijnen wille nu
Hervorm als een Geloover;
erv.
Op dat hy uw magh leiden,
Die niet alleen kunt gaan;
verl.
En daar op neemt ghy aan
Noyt van hem af te scheyden.
7.
erv.
Is dit verbond te vreesen,
Wiens taal is, met een Wensch:
Wilt ghy, melaatsche Mensch!
Van my gereynight wesen?
verl.
Soo dat sy rond belijden:
Ick wil niet worden net,
Maar blijven dus besmet,
Die dit Verbond vermijden.
RUSTE.
8.
bek.
Och! Soo my de Verzoecker
Een hert-verzoekingh leyd,
In all' omstandigheyt,
(Ick ken mijn zelfs niet kloecker)
Ick zou gewis verzaken
't Verbond dat ick nu vlie;
Om dat ick sulcks voorzie,
Derf ick 't Verbond niet maken.
9.
erv,
Dit voorsien moght wel dwalen;
| |
[pagina 105]
| |
verl.
God moght 't verzoeck-belegg
U houden uyt de weg;
erv.
Hy moght 't gewelt bepalen
Beneden uwe kraghten;
verl.
Hy moght u wijsen aan
Den wegh om die t'ontgaan,
Verr boven uw' gedaghten.
10.
erv.
Zegh niet wat wel moght komen
Na uw gemaackt verdragh;
verl.
Maar, (wat oock volgen magh)
Wat hebb' ick voorgenomen?
erv.
Hebt ghy niet voor te wand'len
Met lust in eenigh quaat;
Ghy mooght, na rijp beraad,
Met Godt vry onderhand'len.
11.
verl.
Dat ghy denckt t'overtreden
Op geen boos opzet rust,
Maar ghy zyt u bewust,
Van uw' verdorventheden.
erv.
Nu dan! all zoud ghy dwaalen
Veelsins daar na van 't spoor,
En op u zelfs daar door
Tijdlijcke plagen halen:
12.
verl.
All moght ghy dan verliesen
Veel indruck van de liefd',
Die Godt in 't herte grieft,
Noch is 't Verbond te Kiesen;
erv.
Dan is'er noch een voorspraack,
(Of 't soo geviel) by Godt,
Die onderhoud uw lot;
Als uw's vergevinghs oorzaack.
13.
verl.
Om sijnent wil, de Heere,
| |
[pagina 106]
| |
Na onse Zonde-schult,
Noch sijn Verbond vervult,
En vast-houd tot sijne eere,
erv.
In desen Tusschen-spreeker,
Is 's Menschen ondertrouw,
Vast, sonder na berouw,
Een eeuwigh, en wel-zeker.
14.
verl.
O wonderlijcke zegen
Van Gods Genaa-Verbond,
Wat staat ghy op een grond,
Die niet is te bewegen:
erv.
O eeuwige bevreedingh!
Die noyt meer wort belet,
Gelijck 't Verbond der Wet,
Door eenig overtredingh,
15.
verl.
Hier aan sal sigh niet stooten
Een Vroom Hert; maar veel eer
Verrighten meer en meer
Sijn plight van Bond-genoten:
erv.
Daar zijn wel and're touwen
Als Eghtbreuck of de Doot,
Die een waar Eght-genoot,
In hare plighten houën.
UYT. |
|