Stemme des gejuygs en des heils over 't groote interest van een Christen
(1684)–David Montanus– Auteursrechtvrij(Sie 't Interest van de 150 tot de 152 zijd.)Toon. Psal. 128.1.
Bekommerde.
ALs ick 't mijn plight nu oordeel;
Te nemen aan Godts vond,
Genomen tot mijn voordeel;
't Genaden rijck verbond:
Dan komt mijn ziele quellen,
Hoe dat nu dient verlight
Om wel in 't werck te stellen,
Dien opgenomen plight?
2.
Nu komt sigh Godt opdragen
Om onse Godt te zijn,
En 'k hoor hem niet gewagen
| |
[pagina 84]
| |
Van Jesus en all 't sijn;
God will ons ondertrouwen:
Dan roept hy wederom:
Wort Jesus tot een Vrouwe,
Hy is de Bruydegom.
3.
Godt noemt sigh Man en Vader:
En Jesus nu eens Man,
Nu Broeder; dat te gaader
Doch niet bestaan en kan:
Hier staat mijn ziel verlegen,
Hoe God te mercken aan,
Wanneer sy nu ter degen
Tot Godt sal overgaan.
4.
godg.
d'Uytdruckingen zijn kraghtigh,
En zonder strijdigheên.
verl.
Van beyden is waaraghtigh
't Geen wort gesegh van Een.
verl.
Hier is niets soo verborgen,
Als menigh mensch wel denckt;
verl.
't Zijn noodeloose zorgen
Daar ghy u hert meê krenckt.
5.
godg.
God schiep den Mensch, van wandel
In 't eerst reght wel bequaam,
Tot ongemiddeld' handel
Met God, in eygen naam:
godg.
Maar hy van God gescheyden,
Wiert maghtloos om oyt meer
Onmid'lijck met sijn beyden
Te hand'len met de Heer.
6.
godg.
Godt stracks na 't overtreden,
Die maackte 't openbaar;
Hoe dat hy was te vreden,
| |
[pagina 85]
| |
Om in een Middelaar,
Nu met den Mensch te hand'len,
Waar door hy komen zou;
En met sijn Godt weêr wand'len'
In Christus lief en trouw.
7.
verl.
Die zaak wort opgenomen,
Als in de schrift soo klaar,
En in Godts Kerck volkomen
Aan yder openbaar;
Dat zonder te gewagen
De Middelaar sijn naam,
Godt Vaak spreeckt van verdragen,
Als hem wel aangenaam.
8.
godg.
Men moet de God-Mensch groeten
Als een vertrouwde steed,
Daar Godt en Mensch ontmoeten
Malkanderen, tot vreê;
verl.
En Christus is de scheids Man
Die tusschen beiden staat,
godg.
Des Menschen trouwe leids-man
Als hy na Godt toe gaat.
9.
verl.
Soo is dan Jesus trouw'lijck
Zelfs Bruydegom en Vrind:
godg.
De handelingh is 't Houw'lijck
Van 's Koninghs eygen Kind;
verl.
En alle die gelooven
De Vrouw van 't Lam, het pand
Dat Godt in 't trouw-belooven,
Ons toereyckt als sijn hand.
10.
godg.
Die hand aanvaart op trouwe,
Een yder die gelooft;
verl.
Soo wort hy Godt ter Vrouwe,
| |
[pagina 86]
| |
In Godes Soon, sijn hooft:
godg.
Dus maken wy in Jesus
God, onse Godt, en lust,
Waar op 't hert, naar een vreê-kus,
Een uyttersten berust.
11.
verl.
All' de betrekkingh-namen
Die Gods Verbond-schrift naamt,
Die drukken uyt all 't samen,
Den raad van God beraamt:
godg.
De nauw' en zeker' Eenheyt
Van God met all' sijn Volk;
verl.
En wederzijds Gemeenheyt,
tsam.
In Christus, beider tolk.
|
|