Stemme des gejuygs en des heils over 't groote interest van een Christen
(1684)–David Montanus– Auteursrechtvrij(Sie 't Intrest op de 135. en 136. zijd.)Toon: Psal. 18. of 32. of 45.1.
Bekommerde.
DE gansche Schrift heeft niet een eenigh voorbeelt,
Dat van mijn' schult bezonderheden oordeelt;
Geen mensch' kreeg oyt vergeving, dien ick ken
Verschuldight, soo gelijck ick schuldigh ben.
| |
[pagina 71]
| |
hertst.
Om 't ongeloof uw 's herten te beschamen,
Hoor hoe de Heer zelfv' uytroept sijne Namen;
En voeg daar by beloften, algemeen
Voor boet' en regt geloov', aan yder een.
2.
‘Heer' Heere, Godt barmhertig en genadigh,
‘Lanckmoedigh, Trouw, en overgroot weldadigh,
‘Die Duyzenden weldadigheyt bewaart,
‘En schult vergeef van alderhanden Aart.
‘All wie sigh keert van alle sijne zonden,
‘Dien werden sy gedaght geener stonden;
‘Ja alle Sond' en lastert wert dien Mensch
‘Vergeven na sijn eygen herte-wensch.
3.
Laat u dit woord van Jesus diep inscherpen:
‘Die tot my komt zal ick gansch niet uitwerpen
‘All wie gelooft (geen zonde, schult noch feil,
Woort uytgezondert) krijgh Godts eeuwigh heil.
Geen zonde dan, hoe hoogh in top gesteigert,
Verschoont uw quaat soo ghy 't heil-middel weigert.
Godts gunst is noyt uw' weygeringe waard,
All zijt ghy die noyt waardigh, die aanvaard.
UYT. |
|