Stemme des gejuygs en des heils over 't groote interest van een Christen
(1684)–David Montanus– Auteursrechtvrij(Sie 't Intrest op de 99. 100. en 101. zijd.)Toon: Psal. 42.1.
Moedgevende.
DRoeve Ziel, om 't onbeeren
Van den in en over-vloed,
Van de goede Geest des Heeren,
Schep ey! Schep, ten laatsten moed!
Soo ghy 't regt geloove hebt,
En den nieuwen Mensch herschept;
Hebt ghy 't gansche Christen-wesen,
En uw reght aan Godt bewesen.
2.
aankl.
'k Staak mijn zugten, 'k droog mijn wangen,
En verander nu de klanck
Van mijn droeve treur-gezangen,
| |
[pagina 48]
| |
In een vroolijcke God-danck;
Godt dit my, een arme Slaaf,
Schoonck sijn Soon, die rijckste gaaf,
Sal my alles met hem schencken,
Boven mijn gebed, ja dencken.
3.
moedg.
Na dat u, de wonder wegen
Van Godts Geest, zijn uytgebreidt.
En ghy uwe Ziele ter degen
Aan dien Toetz-steen hebt geleidt;
Zijt ghy hier in yder dingh
Wel soo grooten Vreemdelingh,
Als uw agterdogtigh herte,
U heeft wijsgemaackt, tot smerte?
4.
aankl.
Ick gedenck dat Godt sijn' vrede
En het Leven heeft belooft,
Niet aan die bezonderheden
Daar ick my van voel berooft:
't Is 't geloove toegezeit,
Achtervolght met heiligheit;
moedg.
Die alleen maar kan gelooven,
Magh hem zelfs Godts heil belooven.
5.
Veele van Godts lievelingen,
Krijgen hier nauws eenigh deel,
Aan yet van dees wonder-dingen;
En noch staat haar staat geheel:
aankl.
't Staat ons vry daar na te staan,
moedg.
Maar dat komen en dat gaan
Van die wonderlijke gangen,
Enckel aan Godts vryheydt hangen.
6.
aankl.
Veele staan na d'openbaringh
Van dees hooge Hemel-baan,
Eer 't geloov' heeft Godts verklaringh
| |
[pagina 49]
| |
In sijn woord, genomen aan;
Dat sijn Soon is All in All:
Maar soo wy, met wel gevall,
Meer ons' zegel daar aan zetten,
Wat zal desen wegh-beletten?
7.
moedg.
Voed eerbiedigher gedachten,
Van Godts Geest wiens werck het is
Die bewerckingen, met kraghten,
Voor te brengen in 't gewis;
Roept hem aan als waare God;
Ziet dat ghy hem noyt bespot,
Noch bedroeft door ondertusschen,
Sijn berwercken uyt te blusschen.
8.
Zoek, met meer Godts-dienstigheden,
Die uytgangen van Godts Geest,
Geef 't Woord meer geloof als heden,
Arbeid in uw bidden meest;
Soo uw' Ziel haar zonderd' af,
En sigh meer daar toe begaf
Ghy bevond meer van dees wond'ren:
gelov.
O Godt! will mijn Ziel afzond'ren.
UYT.
Eynde van 't eerste Deel. |
|