Stemme des gejuygs en des heils over 't groote interest van een Christen
(1684)–David Montanus– Auteursrechtvrij(Sie 't Intrest van de 72 tot de 75. zijd.)Toon. Psal. 28. of 109.1.
Bekommerde.
WAt vindmen niet all goede dingen,
In veynsende verworpelingen,
Die 't nieuwe Schepsel wel gelijcken,
En schijnen hert vernieuwings blijcken!
Een Geest der duysternis kan zijn
Een Geest des lichts, in schoonen schijn.
2.
verl.
Wat deelen van een nieuw herschapen
En weten sy niet na te apen!
erva.
Wat klimmen sy niet op veel trappen,
Van geestelijcke wetenschappen,
Ja vierigheyt waar door Godts Woord
| |
[pagina 29]
| |
Van hem met blijschap wort gehoort!
erva.
Wat toonen sy niet all bekeering,
In uytterlijcke sonde-weering!
verl.
Wat zietmen hen niet al voor pligten!
Verr' boven andere verrigten!
erva.
Hoe treffelijck! hoe groot! hoe hoog!
Is 't geestelijck wel in haar oog!
4.
verl.
Wat wort niet al van hen beleden
In 't voordoen van Godts dienstigheden!
Wat spreeken sy, met volle monden,
Niet all van beide Godts verbonden!
verl.
Wat biegten sy niet, tot haar smaat,
Wel opentlijck haar sonde quaat!
5.
erva.
Hoe lange kunnen sy hun buygen!
En leed in zak en asch betuygen!
verl.
Wat kunnen sy, met schijn behagen,
En lust, na hare pligten vragen!
erva.
Wat stellen sy hen aan Godts zijd'
En voor Godts zaak, en zwaaren tijd!
6.
verl.
Wat kunnen sy van hare goed'ren,
All, zonder lievende gemoed'ren,
Aan God en aan de sijne geven!
erva.
Ja agten niet te dier haar leven,
Maar laten 't lichaam in den brand,
Indien haar' agting hun verpand!
7.
verl.
Wat kan men trappen in hun mercken
Van eenes Christens ziel bewercken!
erv.
Wat kan haar hert hun nederbuygen,
| |
[pagina 30]
| |
En zeer van zonden overtuygen!
verl.
Wat wert haar ziel-rust wel gestoort,
Door schrick, en beving voor Godts Woord,
8
erv.
Wat wort haar hert met vreught bevangen,
Als sy Godts goede Woord ontfangen:
verl.
Wat zijn sy, na haar ydel agting,
In stille vreedsame verwagting,
van 't Heil-lot door de Middelaar!
erv.
Gelijck de dwaase Maagden-schaar.
9.
verl.
Wat maar in beterschap van leven!
erv.
d'Onreyne Geest schijnt uytgedreven.
verl.
Hoe verre kunnen sy geraken
In 't zoet, en goede woort te smaken!
erv.
Wat wort hun Huichel-werck gesterckt!
Door veel' bevindingen bewerckt!
10.
verl.
Wat kan hun schijn-deugt zeer gelijcken,
De Heil-genaden, en haar blijcken!
erv.
Wat schijn-geloof kan in hun wesen!
verl.
Wat schijn-boetvaardigheit ervarene wat vresen!
Voor Godts gedugte Majesteyt!
verl.
Wat hope van haar zaligheyt.
11.
erv.
Wat schijnt somtijts of de liefde
Der vroomen hun hert doorgriefde!
erv.
Wat flikkert'er in hun gewisse,
Een schijn van Geest-getuygenisse!
Met voorsmaak van des Hemels kragt!
erv.
Dit maakt hen by hen zelfs geagt.
12.
t'sam.
Hoe na-by ook geveynsde komen,
Sy zijn alleen maar by-na-vroomen;
En met Agrip by-na bewogen
Te Christenen; geheel bedrogen!
| |
[pagina 31]
| |
bek.
Mijn Ziel slaat op dit alles agt,
En houd daar door haar staat verdagt.
UYT. |
|