Stemme des gejuygs en des heils over 't groote interest van een Christen
(1684)–David Montanus– Auteursrechtvrij(Sie 't Interest van de 57 tot de 60 zijd.)Toon: Psal. 35.1.
Bekommerde.
ICk ben bekommert in een ding!
Een veinsende Verworpeling
| |
[pagina 18]
| |
Kan 't heil-woord ook geloove geven.
Wie sou verstaan Gods weg ten leven
En niet seer graag tot Jesus gaan?
Een Veinsaart matigt'et zich aan,
Maar 't is bedrog; geloov' in schijn:
Soo mag ick ook bedrogen zijn.
2.
verligte en Ervarene t'samen.
Verwondert gy u oock te regt.
Dat yemand is soo dwaas en slegt
Dat hy kan van Gods heil weg hooren,
En die sijn herte niet bekoren?
Wel soo heeft dan dat wonder-woort
Vw Ziel al wonderlijck bekoort!
En die gedachte selfs belooft,
Met uwe vrees, dat gy gelooft.
3.
verl.
Daar is niet een geveinst gemoet
Dat, als een algenoegsaam goet,
Alleen op Jesus wil vertrouwen;
En oock niet op yet eigens bouwen,
Dat sy tot mede grond-vest leit
Van Gods gunst, en haar zaligheit:
erva.
Maar 't regt geloof verkiest alleen
Gods Soon tot soen, en grond-vest-steen.
4.
verl.
Den Huichelaar houd altijt noch
Sijn boelen aan; want hy kan doch
Wel dienen (soo hy meent) twee Heeren;
En is verdeelt in sijn begeeren:
erva.
Maar 't regt geloove scheid nu af
Al waar aan 't hert zich overgaf;
Voor Jesus en voor niemand meer
Die sy noemt, door syn Geest, haar Heer.
| |
[pagina 19]
| |
5.
verl.
Een Huichelaar kiest tot sijn deel
Noyt Gods Gesalfd in sijn geheel
Als Prister, en Propheet, en Heere;
Sijn voorbeê, zoen, gebied, en leere,
erva.
Maar 't regt geloove houd hem vast,
In yder van sijn Ampt en last,
Op dat'er wert van hem geleert,
Versoent, verbeden, en beheert.
6.
verl.
Een Huichelaar verkiest Gods Soon,
Als Heer geseten op den throon,
Doch acht hem van geringe waarde,
Gesoncken als een worm in d'Aarde:
erva.
Maar 't regt gelooff verkiest hem mee,
In schaad' en schand', in kruys, en wee;
Veel liever alles afgegaan,
Als Jesus niet te kleven aan.
7.
verl.
't Geloove van den Huichelaar
Dat reinigt slechts van buiten maar;
Gesien te worden van de Menschen,
En eigen eer, is all' sijn wenschen:
erva.
Maar 't regt geloove kuist het hert,
Op dat Gods naam verheerlijckt werd';
t'sam.
't Geloove dat door liefde werckt,
Is boven huichel-werck gemerckt:
UYT. |
|