Stemme des gejuygs en des heils over 't groote interest van een Christen
(1684)–David Montanus– Auteursrechtvrij(Sie 't Intrest van de 36 tot de 38. zijd.)Toon: Psal. 103.1.
Bekommerde.
DE Huichelaars, en veel' Verworpelingen,
Komt somtijts ook al groote schrick bespringen,
| |
[pagina 11]
| |
Diep overtuygt van sonden int gewiss',
Dat menigmaal en veel hun steld aan t werken;
Wat is 't hier zwaar wis onderscheit te merken!
Hoe weet ick of mijn Wet-werck beter is,
2.
verl.
Een Huichelaar siet, door sijn oberreding,
In zich niet veel, en meest grov' overtreding;
Is 't gemeen een groote schuldenaar:
erv.
't Recht Wet-werk toont ontellijk overtreden,
Een sonde-roll' met haar bysonderheden;
Wie? wat? waar door? waarom? wanneer? hoe? waar?
3.
verl.
Een Huichelaar heeft zelden weet of smerten,
Van d'innige verdorventheyt sijns herten;
Ja hy rigt op sijn selfs-gerechtigheyt:
erv.
't Recht Wet-werck doet den Mensch na binnen treden,
En sien, met schrick, sijn hert-verdorventheden,
Geneygt tot quaat, tot goet gansch onbereyd.
4.
verl.
Een Huichelaar die kan sijn schrick versetten
Door besigheyt, en daar op niet meer letten;
Of wort'et ernst het loopt op wanhoop uyt.
erv.
't Recht Wet-werck legt geen Mensch oyt af ter degen,
Voor dat sijn Ziel vernoegen heeft gekregen;
Hy vraagt na hulp, die wantrouwen stuyt.
UYT. |
|