Stemme des gejuygs en des heils over 't groote interest van een Christen
(1684)–David Montanus– Auteursrechtvrij(Sie 't Intrest van de 4de tot de 16de zijd.)Toon: Psal. 23.1.
Verligte.
VErsekertheyt! schat boven Zilver-mijnen!
Dien Meenige slegts meenen datse mijnen!
God-geleerde.
ô Deel-lot! van seer Weynige beseten,
Van weyniger gewetens noch geweten;
twijf.
Wat zwarte wolck houd dus mijn oog' in 't duyster,
Dat ick niet sie de we'ers-chijn van haar luyster?
2.
godg.
Men soeckt de grond van 't heil-werck in hem selven,
Dit hindert na de waare Well te delven
Van Godes Gunst, sijn' vrye herte-liefde,
Die Menschen liefd' om dat 'et hem beliefde:
verl.
Genade komt ons aan ons selfs ontdecken,
En 't herte na d'ontdeckte Jesus trecken.
3.
twijf.
Ick hebb' geen deugt waar op ick derf vertrouwen!
godg.
't Geloove moet op God haar hope bouwen;
| |
[pagina 4]
| |
verl.
Godts Naam, gekent, is Israels verwachting,
En schaad' en dreck daar by, all' haar betrachting:
godg.
Men kan Gods eer niet, sonder die te krencken,
Aan God, en aan een Af-god t'effens, schenken.
4.
twijf.
Mijn harde hert is niet soo seer berbroken;
Mijn heyligheyt soo net en onbesproken;
Mijn troost soo soet, als die van and're Vromen;
Hoe kan ick dan de sekerheyt bekomen?
godg.
ô Grage Ziel! de God der wetenschappen,
Schenckt, na sijn wil, verscheydentheyt van trappen.
5.
verl.
Alleenlijck maar, ligg' niet op uwen droesem,
Geen sonde-lust vernacht' in uwen boesem,
godg.
Uw tonge hou geen soete beet verholen,
verl.
Laat geen plicht na, die gy uw weet bevolen;
godg.
Waar 't herte velt yen quaad' op eygen oordeel,
Daar ban 'et uyt de kennis van sijn voordeel.
6.
verl.
Verbant den Geest van zorgeloose traagheyt;
godg.
Doorsoeck, beproeft, en ken u self, met graagheyt;
verl.
Beneerstig u, verr' boven alle saken,
Uw roeping' en verkiesing vast te maken;
godg.
Gy acht u selfs de Zaligheyt onwaardig
Zijt gy hier in niet arbeydsaam en vaardig.
7.
verl.
Vertoef niet van uw Ziele te vervoegen
Tot dingen die u konnen vergenoegen,
godg.
Soo gy die slegts met neerstigheyt wilt soecken;
verl.
De teeckens van genaden in Gods boecken;
godg.
Wat lust uw hert tot onderpant van 't leven,
Dat daar niet naackt staat, tot uw rust, beschreven.
| |
[pagina 5]
| |
8.
twijf.
Ick wort verkracht door ongerechtigheden!
verl.
Dan noch versoent de Heer ons overtreden.
twijf.
Helaas! God stopt voor mijn gebed sijn' ooren!
godg.
Hy scheen oock self zijn Sone niet te hooren.
twijf.
Gods Geest onthoud my sijn getuygenisse!
verl.
Gelooft, en wacht dan 't pand in uw gewisse.
9.
twijf.
Waar ick Gods deel-genoot, ick sou 't wel weten!
godg.
Dit deel-lot wert onwetens meest beseten.
twijf.
Mijn sekerheyt is niet gelijck een ander!
verl.
Sy schillen veel in veele van malkander.
twijf.
Mijn sekerheyt en heeft geen vast geduuren!
godg.
De sekerheyt heeft haar' onseker uuren.
10.
twijf.
Ick weet geen raad met alle tegen-seggen!
verl.
Houd uw besluyt, al kunt gy niet we'erleggen.
twijf.
Ach! Veele zijn, door ingebeelde logen,
Ja hun gevoel van deel aan God, bedrogen!
godg.
De leugen-Geest die payt sijn Volck met liegen;
verl.
Maar Godt en kan de Sijne niet bedriegen.
UYT. |
|