Gedichten(1913)–V.A. dela Montagne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] [De Menschen.. ze juichten.] * * * De menschen... ze juichten vol overmoed om God in zijn hemel te tergen: ‘wij varen, hoezee, op de vleuglen des stooms, door 't ingewand der bergen! Daar staat ondermijnd door onze hand, de reus dien 't oog met verbijstring aanstaarde, hij strekte ons ten hinder, wij knakten zijn macht, de mensch is vorst der aarde!’ De Berg nu. Hij schudde even den sneeuwigen kop en bromde goedaardig: ‘wat wroeten wat klautren en knagen die dwergen beneên aan mijn voeten?’ Vorige Volgende