Gedichten(1913)–V.A. dela Montagne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Zomeravond. Naar Heinrich Seidel. Zomeravond, zoete laving, als de zon ten westen daalde, - tuintjes bloeien in het maanlicht, aadmen koelte, spreiden geuren, balsemgeuren heinde en veêr. Bij de linden, hoor dat fluisteren heimvol als het heimvol duister? - Tusschen 't loover schittren lichtjes, groen doorglansen zij de blâren; - in de vreedzame avondstilte klinkt gelach, gekout, gezang: Rustig zit de brave burger welgevallig op de huisbank, rookt zijn pijpje, spreekt verstandig nog een woordje met de buren, - moeder breit, en knikt.... en geeuwt. Maar der schoone, blonde dochter drukt de blonde zoon des nabuurs heimlik, heimlik en verholen stil, de kleine witte hand. En zij spreken zeer verstandig [pagina 54] [p. 54] nu van 't eene dan van 't andre, slechts van dàt niet, wat al bevend, door de jonge harten zweeft.... Doch, de jongste zoon des huizes, zegt, herhaalt het zonder argwaan in de vreemde, doode tale die tot martling onzer kindsheid, eens het oude Rome sprak. En, het boek in 't maanlicht spellend, leert hij, leert hij, luid en ijvrig, leert hij, ‘Amo, amas, amat!’ Vorige Volgende