Gedichten(1913)–V.A. dela Montagne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] De bruiloft. Op der burchte tinnen en torens, waait de Leeuwbanier, klinken de horens; op paden en wegen, woelend en dringend, juichend en zingend, stroomen de dorpers de feestvreugd tegen.... En over de valbrug trekt de stoet; musketten knallen, klaroenen schallen; over de velden golvende halmen klinken als reuzige psalmen zware klokkengalmen. En over de valbrug trekt de stoet, door honderd monden blij begroet: vooraf de deftige wapenknechten, een rij soldeniers in stijve plechte; schoone paadjes met schelmsch gelaat; maagdekens in blank gewaad; de blonde bruid in de zijden samaar, de rijzige jonker nevens haar; de oudjes, in tabbaard, met grijze krone, rimplige kwenen, goede matronen; edelvrouwen in schittrenden dos, ridders met wapprenden vederbos.... [pagina 49] [p. 49] En over den kleurigen adelstoet, des hemels weeldrige zomergloed. Aan het torenvensterkijn licht een witte hand het zwaar gordijn; - onder een vloed gitzwarte haren, met koortsigen gloed, in tranen badend, staren twee donkere oogen in een bleek gelaat, op den schittrenden stoet in de zonnige straat. Vorige Volgende