Gedichten(1913)–V.A. dela Montagne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Grootmoeder. Naar R. Benedix. Door de kleine, in lood gevatte ruitjes, dringt een schalke zonstraal; myriaden stofjes dansen in den zongloed. Statig tik-takt de oude hangklok in de stilte van het ouderwetsch vertrek. Grootmoeder zit bij de wiege van het ouderlooze kleinkind; - zachtkens neurt ze, stil, schier fluistrend, 't liedje van den ouden tijd; 't liedje dat haarzelve, als kind, reeds lievend had in slaap gezongen. Zoet herdenken!...... en daar rijzen beelden uit een ver verleden, die ze lang vergaan, vergeten had gewaand, weer frisch ervoor: Vele dagen, vol met zorgen van den morgen tot den avond, moeite- en arbeidsvol doorstreden, blij doorstreden, en verhelderd door de heilge, zaalge liefde: kinder-, vrouwen-, moederliefde.... En er wellen warme tranen [pagina 44] [p. 44] in heure oogen, als ze denkt aan allen, die heur duurbaar waren, die nu ginds, op 't vreedzaam kerkhof, rusten in den eeuwgen slaap. En een diep en stil verlangen naar die allen roert heur harte, en het schijnt haar, of ze een stemme hoorde, die haar troostend toeriep: dat ze lang genoeg geleefd heeft, en heur taak hier is vervuld. En heur hoofd zinkt op den boezem, en tot eene vrome bede vouwt zich 't beendrig handenpaar, - en haar lippen fluisteren bevend: ‘Heere, Heere, 'k ben bereid.’ Maar in 't wiegje kraait het kindje, nu ontwaakt, haar juichend tegen; - en ze neemt het in heure armen liefdevol het kussend, kozend. - En 't verleden is vergeten, en de weemoed is gevloden, voor het beeld van hoop en leven, voor het frissche beeld der toekomst, dartelend, spartelend op heur schoot. Vorige Volgende