Gedichten(1913)–V.A. dela Montagne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Moeder. Moeder, komt ge in mijn gedacht, zingt zoo waar mijn hart hierbinnen.... en ik voel, met wondre macht, eindloos teeder, naamloos zacht, stille weemoed mij verwinnen.... Moeder! als in morgenrood rijst mijn jeugd in licht en luister: 'k sta als kind weêr aan uw schoot, 'k hoor uw zoete stem... en luister. 'k Zie een huizeken dat staat midden hooge sombre wallen, waar gij zorgend ommegaat, met uw rustig blij gelaat, en een vriendelijk woord voor allen. 'k Zie den kleinen, sombren haard, door uw kalm en lieflijk wezen opgehelderd, opgeklaard: moeder, moeder uitgelezen!... 'k Zie bij Zondagmorgend frisch - klokkengalm drijft langs de straten, - in ons keukentje, om den disch allen om u heen - en 't is [pagina 22] [p. 22] of 'k u nimmer had verlaten. Arabesken vormt het zand op de roode tichelsteenen, 't koper gloeit aan muur en wand, en... het moortje zingt meteenen... Mocht die disch ons nog vereenen! Sombre beelden komen weêr, 'k zie een droeve ziekencelle; 'k lig op 't krankenleger neêr, en een koortsig droomenheer komt mijn gloeiend brein ontstellen. En - bij weiflend lampelicht zie 'k u, ijlings opgevlogen, 't haar ontrold, met bleek gezicht, aêmloos over mij gebogen: Nooit vergeet 'k den blik dier oogen! Moeder! bracht de levensbaan zorg en nood ons, wee en smarte, gij hebt ons ter zij gestaan, troostend zijt ge ons voorgegaan met uw mild, uw moedig harte. Onze vreugdedagen steeds waren uwe blijdste dagen, - van den zwaren last des leeds hebt gij 't zwaarste steeds gedragen, hoop- en moedvol, zonder klagen. Moeder! Moeder! denk aan mij.... Ben ik wijd, op vreemde wegen, denk dat wat mijn lot ook zij, [pagina 23] [p. 23] ik u steeds gebenedij', dank en liefheb, dank en zegen! Moeder! 'k roep u uit de vert', van uw zijde voortgedreven: ben ik, in den strijd om 't leven, worstlend tot een man gehard: 'k Ben uw kind, uw kind gebleven! Vorige Volgende