Gedichten(1913)–V.A. dela Montagne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] V. Het haardvuur wierp zijn rooden schijn.... Het haardvuur wierp zijn rooden schijn door 't kleine, geurige kamerkijn, op uw bleek gezichtje mede: waar vond men zoeter vrede? Maar, plagend staakt ge naar de vlam het kleine voetjen........ en ik nam het bevend, staamlend tusschen mijn handen in en dekte 't toen met kussen. Dan vielt ge minziek aan mijn hals; en is een vrouwenhart zoo valsch? Wie kon het raden of weten: de lente kwam, - toen waart ge reeds vergeten. Vorige Volgende