Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 144] [p. 144] De Keiklopper De zak op de gekromde rug, de kleren ontnaaid, gescheurd, en haar noch baard gekamd, staat, naast een steenhoop, vlak in 't zonnegloên, een stokoud man. Met stramme handen zwaait hij zijn ijzren hamer, die met doffe slag bonst op een rotsklomp, dat de splinters knetrend in 't ronde vliegen. Met zijn hemdsmouw wist de grijzaard 't zweet, dat op zijn voórhoofd blinkt, en slaaft maar voort, met doffe slag op slag, de grove keien, scherf om scherf, vermorzlend. En hoorbaar klinkt, bij elke zwaai der hand, een schor geluid, - reutlen van een, die sterft, - uit 's ouden gorgel, door geen drank gelaafd... Hoog, op de bergen, boven rots en mensen, kerft geel en rijp de wijndruif aan de stok. Vorige Volgende