Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] LXXVII Ach! Voel je reeds heden niet meer op je wang, ach! voel je niet meer op je voorhoofd, ach! voel je niet meer in de wond van je mond de vlam van mijn kussen? - Ach! is 't al zo lang, dat ik kuste je mond en je wang? Ach! Trilt dan reeds nu in je polsen niet meer, ach! huivert niet meer door je leden, brandt nu al niet meer door je huid van satijn, - beide wellust en pijn, - de brand van 't verlangen, waar ik van verteer? Gloeit die in je polsen niet meer? Ik, echter, ik bleef al dees tijd, al dees tijd in de macht van die stond aller stonden, toen met 't vocht van je mond en de lucht uit je long in mijn ingewand drong dit almachtig begeren, dat rust laat noch duur, dit alles verterende vuur! Ik, echter, al toef je zo ver, o! zo ver, al vergun je mij teken noch tale, zie, geen uur van de dag, zie, geen uur van de nacht dat mijn harte niet jacht - dat mijn bloed, als een veulen, niet huppelt van lust, dat je weder mij, kussende, kust! Vorige Volgende