LXXVI
Laat nu ons zwijgen, stille zwijgen, Kind!
Laat ons dees laatste stonde niet ontwijden,
zelfs met geen enkel woord: de woorden, Kind,
hoe lief en teer zij klinken, zijn al lang
banaal geworden door het staâg gebruik,
dat passieloze mensen er van maakten;
zij zijn als stukjes munt, eens fonkelnieuw
en blinkend toen met helle stempelglans;
doch eeuwen gingen zij, in stad bij stad,
op markt bij markt van de een in de ander hand,
totdat de beeld'naar en de letter uitsleet,
en niets meer bleef dan enkel blind metaal...
Daarom geen woorden, nu ik scheiden ga...,
maar stilte, Kind, gewijde stilte alleen...;
stilte, gevuld met niets dan 't ademhalen
van onze borsten; met het smachtend schouwen,
van mijn oog in het uw, van 't uw in 't mijn,
en met een zucht, misschien, een diepe zucht,
geladen met het innigste en het teerste,
dat mensen kunnen voelen, - 't zalig wee
van 't scheiden-moeten en het heet begeren
naar 't weerzien, 't heerlik weerzien, in het blauw
en rozig tijdverschiet...
veel dichter wil 'k je voelen in dit uur...
Vlij je zó dicht, hier, in mijn linken arm,
terwijl je lijk een wichtje klein je maakt,
dat daar slechts plaats blijft, tussen jou en mij,
voor 't op- en neergaan van uw boezem en
| |
maar niet met ijdle klank van woorden, niet
met ijdle wind, die in de lucht vervliegt,
maar zwijgend, stil, van ziel tot ziel alleen,
je zeggen al wat toch mijn lippen niet
vermonden kunnen; wat een kus alleen,
dees laatste en langste kus, die ik je geef
met zulke kracht als zou 't de leste zijn,
met zoveel innigheid, als was 't de kus,
waarin een stervende zijn laatste snik
loost op de mond van wie hem 't dierbaarst is;
zó wil mijn ziel, dat jouwe ziel het hoort,
je zeggen, nu, dat alles wat ik heb,
al wat ik ben het jouwe is, heel van jou,
dat ik het alles veil heb voor je heil,
en dat ik God zou danken, innig danken,
zo 'k met mijn beste en roodste druppel bloed
kon kopen en betalen 't mooiste en 't hoogste.
wat daar voor mij nog wezen kan op aard:
dat gij, in louter reinheid, straalt en schittert,
Prinses geboren, boven al 't gemeen.
|
|