Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] LXXV Ik weet het en ik voel 't zoo wel: de stonde komt en nadert snel, dat van dit heerlik groot geluk niets blijven zal dan leed en druk; dat al dees jaren van genot tot leugen worden, bedrog en spot; en van ons kussen zonder tal niets rest dan nasmaak, wrang als gal... Ik weet het wel, ik voel 't zo wel: de stonde komt en nadert snel, dat gij, wat ééns u 't liefste was, zult breken, stukslaan, broos als glas; dat gij met onverschillige hand 't neergooien zult in 't wegezand, en, lachend, met bei uw voeten kleen voorttreden over de scherven heen... Zo rukt zich op een najaarsdag van 't hout, waar het te groeien plag, volgroeid en van de zon gestoofd, veel schooner nog, het eêlrijp ooft en weet niets meer van de oude boom. die straks, ontblaârd, zijn droeve droom voortdroomt, alléén in wind en smoor, - de boom, die heel zijn schat verloor. Vorige Volgende