Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] LXXIV Handjes, die langs mijn handen streekt, oogjes, die in mijn ogen keekt, lippen, die eens mijn lippen kuste' - boezem, die aan mijn boezem rustte', gij, die ik ‘mijn’ noem, heel-heel ‘mijn’, ik, die gij ‘dijn’ noemt, heel-heel ‘dijn’; eens, ach, eens, - o armen wij! - eens is dit alles, dit alles voorbij... Nooit van elkaar meer zullen wij zijn! Even zacht zal dat handje strijken langs andere handen dan de mijn... Even zoet zal dat oogje kijken in andere ogen dan de mijn'... Even wonnig dat mondje kussen ach! andere lippen dan de mijn'... Even zalig uw boezen rusten aan een andere dan de mijn'... Dit is zo treurig in 't leven en maakt het zo bitter wrang: wat mensen elkander geven, dat blijft het hunne niet lang! Zij zelven nemen het weder. als nood of dood het niet doet... - Kom! Zoen me dubbel teder, eer ik u derve voor goed!... Vorige Volgende