Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] LXXII Wijd, wijd, o zo wijd in het donkerend blauw verrijst een grote ster... - Wat trekt mij op eens naar jou, naar jou? Wat toef je zo ver, zo ver? Miljoenen, miljoenen mijlen wijd lacht mij die ster in 't gezicht... - Lief, wat jë ook doet, Lief, waar jë ook zijt, ik voel je bij mij zo dicht. O! Derven de wilde, verterende gloed van je kussen, - wat hellepijn! Maar was ooit wonne zo groot, zo zoet? Je ziel omzweeft de mijn. Ik hoor je door de stille nacht als op geestenvoeten gaan, en nader kom je, zacht, heel zacht, je frisse hand raakt me aan; iets wabbert om mijn slapen als een lavende nachtwind rond... Twee armen voel ik rond mijn hals, twee lippen op mijn mond. Vorige Volgende