Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] LXV ‘Wat hindert u, Izolde?’ - Bevende was 't, dat hij 't vroeg, en hij hoorde het ziedend zeerot opklotsen tegen de boeg... ‘Wat hindert, u, Izolde?’ - Zachter nog bracht hij 't uit, en hij hoorde in de klappende zeilen het gillend windgefluit... ‘Wat hindert u, Izolde?’ - Nog amper hoorbaar was 't... Zij keek hem diep in de ogen en greep zijn handen vast... ‘Hoe kunt gij het vragen, Tristan, alsof gij 't niet heel wel weet... Mij hindert al wat ik denke, al wat ik ervoer en deed..., al wat ik zie en hore..., het licht en... de lucht... en de zee, het kloppen van hart en polsen, Tristan, mijn wonne en mijn wee... En gij, ook gij, o Tristan, die niet mijn Tristan werdt...’ Hij sloeg rond haar zijn armen en sloot haar, wenend, op 't hert. ‘En, Tristan, wat meest mij hindert, is, dat ik niet leven,... ach! niet zónder u leven kan, Tristan, en, Tristan, dat het niet mag!’ Vorige Volgende