Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] LXI Als vonklende droppels zonnebloed, als droplende vonken zomer gloed staan, tussen het rijpend koren, wilde papavers te gloren. Zij vlammen langs elke hagekant, zij vlammen op elke bekerand, zij vonkelen heinde en verre - roodbloedige sterre bij sterre! Zij vonklen in 't koren, zij flonkren in 't gras, zij vlammen in 't spichtige, teergroene vlas, van den enen hemel tot d'anderen, van Brabant tot wijd ginds in Vlanderen! Van als de zon het oog ontluikt tot, ver in 't West, ze in het water duikt, in 't zevenkleurig schijnen zijn 't louter berils en robijnen. En wiekt dan even een luwtjen aan en vaart het over gras en graan - de bloemen wiegewaaien: 't is of heel 't land wil laaien! Dan is het alom als een lopend vuur, een flonkergevonk zonder rust of duur; dan wordt bij het waglend gewiegel elk blaadje tot een spiegel... [pagina 84] [p. 84] O bloemen in deze Juliegloed, gij bloedende vlammen en roodvlammend bloed, bloeit en gloeit in mijn gezangen, rood - als mijn rood verlangen! Veel beter zijt dan bloemen gij! Niet uit de kille grond, uit mij ontsproot gij allen, allen, bloedrode duizendtallen! Mijn hart diende u tot akkerland, mijn passie heeft u rood gebrand: Liefde, die nooit zal welken, bloeit en gloeit in uw bloedrode kelken. Vorige Volgende