Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] LVIII Met rouwviolen en je donkre haren en immortellen in je bleke handen, zó zag ik je - stom - rond mijn sponde waren.... Mijn adem stoktë en mijn slapen brandden! - En tot mijn hoofdeneind zag ik je treden, en - zwijgend - boog jë over mij je neder.... Je lippen murmelden iets, als gebeden, je vochtige ogen keken droef en teder..... En nader, aldoor nader tot mijn wangen, bloedrood als bloed van rijpe muskadellen, kwamen je lippen, trillend van verlangen, en eensklaps voelde ik op de mijne zwellen je kus van vuur, die ik zo lang moest derven, je passiekus, waarvoor ik 't al wou geven, kus van je ziel, waarvoor ik zelfs wou sterven, nu 'k toch voor haar niet leven mag, niet leven.... En toen je langzaam nu het hoofd oprichtte' om heen te gaan, gleed de violenbloesem neer van je voorhoofd op mijn bleek gezichte en op mijn haar en baard en op mijn boezem. En, verder tredend, strooide, rond mijn sponde, met wonderteer gebaar, als tot een zegen, je hand dë immortellen in het ronde - geurloze blank en gele bloemenregen... Liefste van mij -, Al-wonne van mijn harte, die 'k niet mag hebben en toch niet kan derven, weet gij, wat deze droom voorspelde?.... Is 't smarte of nieuwe weelde, is 't leven, zeg, of sterven? Vorige Volgende