Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] XLIV Zo als te Leuven, in Sint Pieters-kerk, gehuld in zwarte lakenmantelkappen, de vrouwen uit het volk nooit binnentreden noch weder heengaan, of - minuten lang - knielen zij neder vóor het tragies beeld, ‘de zwarte Kristus’, die bij de ingang hangt; - de wonden, bloedig, die in hand' en voeten en in de zijde gapen, staren ze aan met wondrende ogen, nat van medelijden; de doornen staren ze aan, die in de schedel en 't voorhoofd drongen zo wreedaardig diep, dat het geronnen bloed, in klont bij klonter, om 't arm dood hoofd een krans van rozen vormt; - dan, eindlik, opstaand, steeds gebeden prevelend, buigen zij 't aanzicht op de voet van 't Beeld en kussen lang en vroom, met koele lippen, het rode glas, waarin een stukje van het Heilig Kruis genade en aflaat meldt, en gaan haars weegs, getroost, gesterkt, de ziel feestlik gestemd voor heel een droeve dag: - [pagina 60] [p. 60] zo, heerlik Lief, mijn heiligje en godin, sinds daar, vóór mij, je stralend zongezicht mij toelacht uit zijn raam van loof en bloemen; vanwaar ik kom, waarheen ik ga, - des morgens gereed voor 't werk, des avonds mat en moe; geen enkle keer treed ik mijn kamer binnen, geen enkle keer verlaat ik haar - of trouw - als was jij 't zelf - ga 'k vóor je beeltnis staan, noem stil, heel stil je naam als in gebeden, en strijk heel zacht, met strelend weke hand heen over hand en wang - en ga dan, ga mijn droeve weg, getroost, gesterkt, de ziele feestlik gestemd voor heel een lange dag.... Vorige Volgende