Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] XLI De morgenvanen wapperden uit op al des hemels vesten, goud en rood in het Oosten, purper in 't Zuid, wit en blauw in het Noorden en Westen. De klaarte stond, als een stolp van goud, wijd over het wijde Zoningenwoud met zijn duizend heuvels en dalen. Als wierookwalmen vôor een altaar zweefden nog nevelen hier en daar doorboomd van zonnestralen! En zo wijd het woud zijn webben weefde van groeiend geblaârt en groen, was 't plots, of het kleinste kruidje beefde van een alles-doorvlammende zoen; was 't plots, of door die zee van loof en blâren, Gods louterende adem kwam henegevaren en wuifde ons, armen, in 't gezicht... Toen, in het bovenaardse licht, dat ons omstraalde van alle zijden, sprak ik tot u: ‘Lief! Laten we ons verblijden! Voelt gij 't niet óók? Gezegend is ons Min: Gods adem blies haar leven in!’ Ons lippen sloten zich op elkaar.... Weer was in 't Eden Gods een zalig mensenpaar. Vorige Volgende