Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] XL O! In je kamer, blank en blauw behangen, alleen met jou, met jou en 't licht alleen, waar je orchideeën, rood als minverlangen, met vreemde tongen voelen om zich heen; waar, op je divan, 't purperrode kussen, opvlammend in het licht als passievuur, uitnoodt tot wakend rusten, kozend kussen, en aldoor kussen zonder rust noch duur... Een wondre geur, een geur van haren, blonde, van wonnig bloeiend vlees vervult de lucht... O! Laat mij aadmen hier met gragen monde, inaadmen jou, jou zelf, met zucht bij zucht! Hoor in je tuin, in struiken en struwelen is 't één gekweel van vooglen zonder tal. O! wat daar juicht en trilt uit al die kelen, wij zijn het Paar, dat 't al beleven zal. Nu op je divan!... Heel bij mij..., je schouder aanleunend tegen mij..., je rechterarm zacht drukkend om mijn hals; je midden houdt er mijn linkerarm omvangen, moederwarm. En - oog in oog... - Hoe je pupillen stralen!... Lijk 's avonds in 't slaapwater van een meer de maan en duizend sterren nederdalen, zeg, viel nu zô de zonnë in je neer? [pagina 54] [p. 54] Zeg, viel de hele hemel in je harte?... Van uit jë ogen straalt hij 't meilicht blind... Je blikken diepen tot één blauwe, bloem'ge verte; draag je in je zelf de Lente - lijk een kind? Zo kus mij dan - want naar je lippen haak ik; zó kus ik jou; - snak je ook naar mijnen mond? Al 't wonnig zonneheil der Lente smaak ik verduizendvoudigd in deze éne stond. Vorige Volgende