Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] XXXIV Nog op mijn lippen gloeit, door al mijn aadren schroeit de kus, van uw lippen ontvangen... Van zwoele moeheid hijgen nog mijn longen, en reeds blaak ik toch van nieuw en aldoor-nieuw verlangen. Uw ogen zien mij aan..., mijn ogen zien u aan..., uw handen zoeken naar mijn handen... Weer vlijt uw blonde hoofd zo teer zich op mijn borst, en weer, wéér, wéér mijn lippen op uw lippen branden. Kan men dan dronken zijn van zoenen als van wijn, van zoenen, rood als rode bessen? O wonneroes, zo godlik zoet! O vlammen in 't verjongde bloed! O dorst, die 'k, nooit gelest, wil lessen! Vorige Volgende