Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] XXXIII Hier aan je voeten laat me leggen, het aanzicht in je kleed gehuld, en aarzlend, als een zondaar, zeggen al wat mijn hart tot barsten vult; laat uit me snikken 't lang begeren, 't vergeefs begeren, brandend heet, dat al mijn krachten zal verteren en waarvan niemand, niemand weet; 't verlangen, 't schuw bedeesd verlangen, niet naar het hoogst, dat Min belooft, slechts.... naar jë adem op mijn wangen, slechts.... naar je handen op mijn hoofd; niet naar het heerlikst, dat het leven - wie 't zeegnen wil - genieten doet, - - slechts naar wat je ongevraagd, wilt geven, jij, zó rijk, van jë overvloed! Vorige Volgende