Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] XXXI Uw handje, mollig zijdezacht, zo tussen de mijne; uw ogen, blauw als meiënnacht, zo in de mijne; uw wangen, weker dan duifjeshaar, zo tegen de mijne: uw zwellend-rode lippenpaar, zo op de mijne... Wat ben ik en waar zijn wij, zeg! In 't godlik Eden? Mijn ziele zweeft van de aarde weg in opperste zaligheden... Vorige Volgende