Lentesotternijen(1881)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] ‘De zomer naakt!’ 11. Nu is het overal aan gang. Langs bosschen, beemden, meeren, is 't één geschal, één wildgezang, een rusteloos kwinkeleeren! Uit ieder nest, op elken tak, waar gistren nauw een ei nog lag, is nu een jong ontsprongen, en trippelend springt het de oukens na, en piept: ‘Jochij! van hopsasa! De zomer naakt! Gezongen!’ En waar de Mei slechts botten bracht, in 't groene blad verdoken, ziet! hei en wei 't is al één pracht van bloemen, rijk ontloken. En als de wind daar over waait, en 't zuchtend loof met kussen paait, de wind, de wilde jongen! [pagina 114] [p. 114] dan fluistert elke bloem hem na: ‘Goedheil, du kozert! hopsasa! De zomer naakt! Gezongen!’ En klaver, gerst, en tarwe en graan, alwaar een zaad mocht zijgen, daar wiegelt en berst, in 't zonnebraân, een goudene zee van twijgen! En als de wind daarover wiegt, dan stijgt de leeuwerik op, en vliegt, door wolk noch damp verdrongen den wind, door 't spansel, achterna, en joelt: ‘Met mij, van hopsasa! den zomer ingezongen!’ Heen is de Lent! mijn lied heeft uit! Wat zou ik nu nog kwelen, waar, bend bij bend, de vogels, luid juublen uit voller kelen! Zie ginds die rijpe kerzelaar zijn kruinen buigen, van vruchten zwaar! Bij elke rijpe bonke springt 't eene paarken 't andere na, en alles joelt daar: ‘hopsasa! Den zomer ingezongen!’ [pagina 115] [p. 115] Reik des uw mond mij, lieve schat! Laat mij dees handvol kersen zoo vol en rood, zoo rond en glad, op uw smachtende lippen persen. O zie, hoe 't stralend bloedsap spruit! Hoor, hoe de wijnmusch snapt en fluit en spottend lacht: Gedronken! Komaan! De kerzelaar slenst zoo snel: gejuicht! en 't vare ons wee of wel, het leven door - gezongen! Vorige Volgende