Lentesotternijen(1881)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] 5. Van lievende paarkens zou ik zingen. Ik meldde 't reeds bij 't eerste lied. - Ik maalde u geren het wonder lichten van 's liefjes oog, in blijde dichten! Maar - 't aardige heksken wil het niet! En telkens dat ik stomme blikken tot haar verhef, vol wilden gloed, - twee dartele handjes heur 't wezen dekken, en spottend aan mijn oog onttrekken dat wonder oog en 't aanschijn zoet. Wat wils-du dan, du blonde hexe? Waar wils-du dat ik 't paarken vind'? Of vindt licht een, op heel onze aerde, twee lipkens, meer dan dijne in waerde, een hert dat, meer dan 't mijne, mint? Verberg ze maar! Hier in mijn binnenst borg ik sinds lang hun zoetste glans! Voor minne stond mijn ziel steeds open:... Toen is die glans daarin geslopen en nimmer blonk die meer dan thans! [pagina 99] [p. 99] En pruilen moogs-du, kijven, klagen! Toch wed ik, dat m' in ieder woord dat mij ontvalt, uw oog ziet lonken, uw wang ziet gloeien, 't mondje pronken en 't gichlen van uw lachen hoort. Vorige Volgende