Lentesotternijen(1881)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] 4. Een lustige knaap, en een jeugdige kwant - daar wil ik u van vertellen. Zij trokken te Meien, een morgend, door 't land en voelden de boezems zwellen. Daar wiegde de zon aan de kimme zoo hoog, en slurpte den dauw van bloem en blad. ‘Och, dat ik een aardig liefken had, met liefelik mondje en lodderig oog en wangen als rozen! Zoo waar er de lente rent - ten end! Opheisa! Wat zou ik heur kozen!’ Ter herberg, door de bestoven ruit lachelden blozende wangen. - ‘En ware ik er nog zoo arm een guit, een kusje wil ik hier vangen. Bazinneken, schenk er den koelen wijn! Ons borze die is er wel ledig en plat: het zal op de lente geborgen zijn!... Och, dat ik een aardig liefken had, met wangen als rozen, zoo waar er de lente rent ten end! Opheisa! Wat zou ik heur kozen!’ - [pagina 96] [p. 96] ‘En hebt ge in uw tassche geen geldeken meer? ik vraag er wel betere borgen! 'k Heb laci! vader noch moeder meer - voor 't broodjen is 't hard te zorgen!’ - En de eerste reikte met rassche hand zijn blinkenden mantel van zijde en van goud - ‘En ken ik geen schoonere meid in het land? zoo zij u mijn mantel tot borge vertrouwd! Du, blozende roze! Zoo waar er de lente rent ten end! Opheisa, ik mocht er u kozen! Och zijn er uw lievende oogskens zoo klaar, sprak, aarzelend half, de tweede - ik ben er een nietige vedelaar, draag goud, noch zijdene kleeden! Maar kon ik het snijden uit mijne borst, mijn herte - dàt zou ik u laten! Want, kind, om te stillen mijn schroeienden dorst, geen wijn kan daartoe baten! Ik bied u tot borgen een eeuwige trouw... Kom, wees er mijn blozende roze - Zoo waar er de lente rent ten end, alle eeuwen door, zal ik u kozen!’ [pagina 97] [p. 97] En die er dit liedeken heeft gedicht, voorwaar, was een vroolike jongen. Hij geerde niets meer dan zijn liefjes gezicht, niets min, dan zijn dorstige longen. Hij had er zoo zelden de tassche eens vol, hij dronk er zoo geren den rijnschen wijn, maar het hert, van liefde en van liederen vol, mocht zelden op liedjes geborgen zijn. - Kom, blozende roze, zoo waar er de lente rent ten end! Opheisa! Ook ik wil u kozen!... Vorige Volgende