Lentesotternijen(1881)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] III. Derde krans. Intermezzo. [pagina 87] [p. 87] Intermezzo. 1. Nu heb ik van de lentgodin een wonder liedje leeren zingen. Al wie het hoort ontblaakt de zin naar lustig minnen, dansen, springen. Voorwaar, dat is een aardig lied! Maar, of gij mij heel de aerde biedt, mijn schat, en nog een kus daarbij! - 'k Aanvaerd het niet! Gij moogt mij vrij verstooten, bedreigen, bezweeren! Ik zal u mijn liedje niet leeren! - Mijn lied, het is mijn zoetste vreugd.... O zoete lente, lachende jeugd. Laatst, toen ik kwam aan den waterkant, toen vond ik daar twee oude kwenen. Zij droegen beide eene krukke in de hand, en hinkten voort op kreuple beenen. [pagina 88] [p. 88] ‘Sa, lustig! Oudjes; ziet gij niet hoe 't lover bot, het koren schiet? Daar hoefde wel een dansje bij!’ - Frisch op, mijn lied!... Daar sprongen zij door dik en dun, door beken en heiden, betoovrend genoeg om den droes te verleiden! Én toen ik kwam in 't groene bosch, toen trof ik daar een grijzen Sater, de horens krom, de vlechten ros, den bokspoot badend in het water. Woudfeeën strekten, rank ende slank, naast hem op 't mos hun leden blank. Ik dacht: ‘dat hier gezongen zij! Frisch op, mijn lied!’ Op een, twee, drij, langs hier, langs daar, rond berken en linden. daar zwenkten zij allen, als jeugdige hinden. Maar wat ik 't laatste heb ontmoet, dat is voorwaar het best van allen. Daar kwam de Dood, zoo rood als bloed, en wou mij schielik overvallen. Geduld! Daar dacht ik aan mijn lied en zong!... Daar vlogen zeis en spriet in 't gras; en Jonkver trad tot mij: [pagina 89] [p. 89] ‘En walst gij niet?’ Zoo vraagde zij? En wip! daar nam ik haar lustig in de armen en walste zoolang, tot ze kreet om erbarmen! Het lied, het is mijn zoetste vreugd! De fleur mijner lente, gansch mijn jeugd! Vorige Volgende