Lentesotternijen
(1881)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij
[pagina 74]
| |
Wals-allegretto.In den ochtendgloed,
als het oosten blinkt,
in het eerste zonnegetoover,
wen de muggenstoet
rond de bronnen zingt,
dan is 't bal, onder 't bottende lover!
Hoort! vleugelgeklepper, zoevende schacht,
het nader en nadert, zoo lustig, zoo zacht...
He, hopsah! gij, muggen en torren!
Al wat lonkt
en ronkt,
al wat hinkt
en springt:
wat kan linken
en winken,
vliegen
en wiegen,
stommelen,
dommelen,
snorren;
snelt bij, in den vrooliken morgendglans,
't is dans! 't is muggendans!
Den krekel de trom,
den kievit de fluit,
den kikker de klarinette;
de kever bromm'
| |
[pagina 75]
| |
en, hoog boven uit,
klinken der leeuwriks trompetten!
Van hegge en haag,
van blad en blom,
al wat gonst of bromt of blikkert,
't zij rap of traag
of krom of slom,
snelt bij! En getrippeld, geflikkerd!
De gersmusch danst met den nachtegaal,
de goudvlieg walst met de spinne,
heer-merel noodigt vrouw-weduwaal,
en het gonst en het zwermt, rond halm en staal,
en hooger gloeit reeds de zonnestraal,
wen de spelers de walze beginnen!
He, hopsa! loederi, fallala!
He, hopsa! gij, muggen en torren!
Al wat lonkt
en ronkt,
al wat hinkt
en pinkt;
wat kan linken
en winken,
vliegen
en wiegen,
dommelen,
stommelen,
snorren;
Hoera! Snelt bij in den morgendglans,
't is dans! 't is muggendans!...
| |
[pagina 76]
| |
Tweede horengetoet.
de wachter kondigt den dag:
De zonne is daar! Het daagt! hef daagt!
Gij, uitgeruste mensch, ontwaakt!
De morgendwinden waaien zoet,
de kimmen laaien
rood als bloed...
Ontwaakt!
De nachtgeesten:
De morgend schittert... wij verdwijnen!
De Alvenvorstin:
O sterren, die ons liefde zaagt
blijft ons beschijnen. -
O waar het eeuwig, eeuwig nacht!
De nachtgeest:
Bekorende alve, denk aan mij. -
Klokken kleppen het angelus.
Menschenstemmen rijzen op in de verte:
Welkom, welkom, lieve zonne,
welkom, Godgezegend licht.
Brengt de morgen
leed en zorgen -
sterkte baart volbrachte plicht!
Welkom, welkom, lieve zonne,
straal ons vrij in 't aangezicht!
| |
[pagina 77]
| |
Welkom, welkom, lieve zonne,
welkom, lach van Gods aanschijn;Ga naar eind6)
pleng Gods zegen
op ons wegen;
laat de dag ons zalig zijn!
Welkom, welkom, lieve zonne,
reine lach van Gods aanschijn!...
De dagalven ontwaken:
Jochij!
Loverkens spruiten,
vogelen fluiten,
de ontwakende bloeme geurt
zoo zoet...
Blanke nevelen doornen,
en vurig kleurt
de morgend de ruischende boomen!
De Alvenkoninginne:
Plukt mij lovers frisch ontsproten;
haalt mij goud van vlinderwieken;
brengt mij botten, nauw geschoten,
bloesems van de vroegste krieken!
Haalt mij d' eerst ontwaakten krekel
dat hij vóór mijn voeten zinge;
zoekt den rijkstgekleurden dauwdrop
dat hij op mijn herte blinke...
| |
[pagina 78]
| |
Der Alven morgend-lied:
Sneller dan zijdene vlinders,
fladderen we over de wei, zoo blij;
al de bloemekens swaatlen ons toe:
‘Hebt ge geen kusje voor mij?’
Ei!
Leutige bloemen, doomende wei!
Al de bloemekens swatelen:
‘Wilt ge niet proeven den morgendwijn?’
Husch!... wij wippen de kelken in!
Klok! we drinken zoo fijn! -
Ei!
Leutige bloemen, doomende wei!
Danst er een enkel windje,
over de halmen ruischend, bont,
hop! in zwirlenden werveldans
walzen we meê in 't rond! -
Ei!
Leutige bloemen, doomende wei!
Gaat de zonne dan duiken,
's avonds, achter de verre kust,
nergens gaat er een bloemkelk toe
waar geen alve in rust! -
Ei!
Leutige bloemen, doomende wei!
|
|