Lentesotternijen(1881)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] 2. Achter Lombeek duikt de zonneschijf; zilverhel rijst de avondsterre. - Waar mag nu het bruidje zijn? Zoent heur blauwig oogelijn, winden; draagt mijn groeten aan de verre! Waar door vetten meersch de Zenne stroomt, ruischen groene lindedreven. 't Hutjen is zoo lief en blank - rings omsierd van rank bij rank: daar heb ik mijn eersten kus gegeven. Slechts de Zenne heeft het afgespied en de gouden ster daarboven... Blakerend lag de nacht rond ons. Blaargesuis noch windgegons, wen wij samen stoeiden rond de hoven. Doch de nachtegaal, die zanger stout, heeft onze eeden afgeluisterd. 'k Heb hem, tot gerechte boet, vleugelen en rooden voet, in een rieten kooie vastgekluisterd. [pagina 51] [p. 51] Zing, du lieve zanger: troost mijn hert met uw stoutste gorgelslagen. Spreek mij van dien zoeten nacht; 't beeld van d' engel die mij wacht zal vóór mij in tooverglansen dagen. Vorige Volgende