Lentesotternijen(1881)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Zaadjes. 22. Toen Lente naar onze bosschen toog, toen liet, met vroolik schallen 't eerste vogelken dat daar vloog, uit zijn bek, een zaadje vallen! Noch tusschen het zand, noch tusschen het riet ging 't korreltje verloren... ‘Kwiet! riep de vogel! Kwiet! pirrewiet!’ - Gaat zien: Ginds, in de zon, op 't vruchtbaar land, daar golft en klimt een zee van koren! Nog andere zaadjes bracht de Mei uit Oostlands bloeiende verte... Die zaaiden de vogels op meersch en op wei, maar eentje ook viel in mijn herte. Daar heeft het de min, als een zonne, vroô en trouw, gekoesterd, beschongen... ‘Hoïho! zoo zong ik verblijd! Hoïho!’ - Komt zien: Daar bloeien nu bloemen van hoogen zin; geen enkel en heb ik bedwongen! [pagina 45] [p. 45] En wilt gij in mijnen hove nu gaan? Voor allen is 't poort'ken ontsloten... Bloemen, ook distels vindt gij daar staan, in 't wilde, gelijk zij daar sproten. Nog perelt de dauw op blad en kroon, en volt er de kelkjes ten boorde... ‘Idoon! zoo zingen de vogels! Idoon!’ - Idoon! - Ei, lieveken, open het mondje, en toon en pluk de bloemen, die U bekoorden! Vorige Volgende