Lentesotternijen(1881)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] 20. En toen ik nog stak in de eerste broek - nauw piepte er een keuntje in het woud, toen trok ik des morgens al tijdig op zoek, kroop snufflend en vorschend langs kant en hoek, om nesten tusschen 't hout. De dauw beperelde beemd en wei, botjes sproten in 't groen, de bloemekens wisselden zoen op zoen! O vroolike, lieflike Mei! O wiegende nesten en trillende vlerken, Wie zal der vogelen vluchte beperken? Dauw perelde alom, op tak en brank; windekens wekten de lijster, de vink: daar sprankelde in 't loof een piepend gezang, trippelden pootjes op iedere rank, schelms winkelde kijkergepink. Viel dan door 't groen, een prisme van goud, der zonne fonklende straal, dan kwetterde en kwieterde 't alles te maal, één lied was gansch het woud. [pagina 41] [p. 41] - Wiegende nesten, trillende vlerken! Wie zal der vogelen vluchte beperken? Ginds woonde de koekoek, de aardige gast, in 't sidderend top van den boom... Flus sloeg ik mijn arm rond den tronk zoo vast, en - krakten de takken ook onder den last, ik kende noch vreeze, noch schroom. En ik zat daar in 't topjen, roofde het ei en borg het op 't hert, en gezwind zwaaide ik de klakke rond mij, in den wind: ‘Opheisa! gi, lustige Mei!’ - Wiegende nesten, trillende vlerken, Wie - zal der vogelen vlucht beperken? Eilaci! Die tijd is voor eeuwig voorbij: waar schuilt gij, lustige vogels in 't woud? Nu maken geen andere nesten mij blij, dan minnende hertjes, du bruidjen, als gij, toch ben ik niet lang meer zoo stout! - Want zie 'k er maar eene - is 't ook van wijd, ik sidder en tril als een blad! Och! Hadde ik maar enkel één liefje gehad, in dien schoonen, vervlogenen tijd! - O wiegende nesten, trillende vlerken, Wie zal der vogelen vlucht beperken? Vorige Volgende