Lentesotternijen(1881)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] 12. Wat ik in 't woud heb afgespied, zijn waarlik al aardige dingen! - geheel een drama - en 'k weet wel niet: daar is vast nog een lied op te zingen. Ik lag, in het hooggeschoten gewas verdoken, te denken, te droomen; daar speelden lustige stralen op 't gras van tusschen de groenbeloverde boomen. De halmen schoten, welig en hoog, rond mij, hunne blinkende stengelen; en over mijn hoofd, als een gothische boog, zag ik de takken zich mengen en strengelen. Daar zaten de lijsters, zij tegen zij, de koppekens samen, te vrijen, en de oukens van jaren, die trilden er bij en droomden van zonnig-zaliger tij'en. ‘Wip,’ 't staertjen omhoog; ‘wip,’ 't staertje omneêr, zoo zat daar het paarken, de vleugelen te pikken, te strijken meê 't bekje de veêr, als poogde 't zijn dwingende min te beteugelen. [pagina 26] [p. 26] Dan plots - een gekrijt! En daar wipt in de lucht lijnrecht, het paarken; - en hijgend en gijgend van wonderlik minnegenucht, daar zingt het, steeds stijgend, stijgend, stijgend. En al wat daar leefde, kroop of vloog in het gras, op 't geboomt, in de blaren, mieren en krekels, - leeuweriks, hoog in 't eindeloos spansel d'oogen ontvaren; al wat daar de lent, uit Zuiden of West bracht, scheen in die liefde te deelen; daar steeg e'én gejubel uit ieder nest, gansch 't woud was nog enkel één veêlen, één kwelen! Doch toen ik, verbaasd, een der olmen bezag, toen schudde de boom zijne blaren, als wou hij mij zeggen, zoo, half met een lach: ‘Wel, Heere! da's zoo al sinds jaren en jaren!’ Vorige Volgende