Lentesotternijen(1881)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] 6. Wat loopt gij door de groene wei en plukt het loof der hagen? - Wij doen Baas Windter uitgelei: 't vertrekuur is geslagen. Hij heeft ons lang genoeg gekweld met hoopen ijs dat nauwliks smelt, en sneeuw, op veld en wouden. Wij wenschen hem een goede vaart, veel grijze haren in zijn baard: hij mag het vrij onthouden! Dat was voorwaar een onwaerd guit: al waar een bloem mocht bloeien, flus stak hij zijn magere knoken daar uit: ‘Wij zullen dat bloemken besnoeien!’ En als dan velden, berg en dal, daar blâarloos stonden, overal één treuren en één kwijnen, dan strooide hij lachend vroeg en laat, ijskillen sneeuw op beemd en straat, die nauwliks wou verdwijnen. En guitenstreken die hij deed! - Zet gij een voetje buiten, daar staat hij op zijn post, gereed, de hand vol ijzige kluiten. [pagina 13] [p. 13] En grijnzend in zijnen dikken baard: ‘He, riep hij, snaak, wees niet vervaerd! Wat? Staat-je daar vervroren van kou! - Zoo loop zooveel gij kunt. Ik smijt u, hertelik gegund, dit balletje om uwe ooren!’ Doch, 's nachts: nauw hebt ge uw tabbaard aan, men komt op 't venster tikken: wip! steekt ge uw warmste kousen aan, eens eventjes uit te blikken. Pas op! nauw schuift ge uw raam omhoog, of platsj! Daar krijgt ge in mond en oog tienduizend natte vlokken! En zoem! Daar wipt met eenen sprong voorbij, en trekt vol spot de tong, Baas Windter, op zijn zokken! Nu heeft hem Ridder Zon verjaagd. Goedheil, dan; en goei dagen! Hij heeft ons nimmer meer behaagd dan - nu wij hem verjagen! Hij heeft ons lang genoeg gekweld, met hoopen ijs dat naauw nog smelt en sneeuw, op veld en wouden! Goedheil, Baas Windter, goede vaart, veel grijze haren in uwen baard! - Lang moge u God weêrhouden! Vorige Volgende